Zionisten beroepen zich op Gods belofte van het beloofde land. Maar kan je daarmee het geweld in Israël en Palestina rechtvaardigen? Hendrik Hoet betoogt dat er niet alleen een belofte staat, maar ook voorwaarden om die belofte in vervulling te laten gaan.
“… van de rivier tot aan de einden der aarde” (Ps 72, 8)
Zionisten beroepen zich op Gods belofte om het land “tussen de woestijn en de Libanon en van de Zee tot aan de Eufraat” voor zich op te eisen. Heeft God niet aan Abram voor zijn nakomelingen het land bij Sichem dat bewoond werd door de Kanaänieten, beloofd (Gn 12, 7; 13, 14-17)? Bij de sluiting van het verbond met Abram zegt God: “Dit land geef Ik aan jou en aan je nakomelingen van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier de Eufraat” (Gn 15, 18). In de woestijn herhaalt God bij monde van de profeet Mozes: “Dan zal Hij ter wille van u al die volken die groter en machtiger zijn dan u, verdrijven en hun land aan u in bezit geven. Elk stuk grond dat u zult betreden is voor u. Uw gebied zal zich uitstrekken van de woestijn tot aan de Libanon, en van de rivier de Eufraat tot aan de zee in het westen. Er zal niemand zijn die tegen u kan standhouden” (Dt 11, 24; vgl. 1,7-8; Joz 1, 3-4).
Hebben zij dan ook de voorafgaande voorwaarden gelezen en begrepen? Want aan het citaat uit Deuteronomium 11, 24 gaan de volgende woorden vooraf: “Wanneer u alle geboden die Ik u geef zorgvuldig naleeft en u de JHWH, uw God, liefhebt, Hem bent toegedaan en de weg volgt die Hij wijst, (…)” En vlak voor hij sterft, drukt Mozes het volk nog eens op het hart: “Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen, door de Heer, uw God, lief te hebben, Hem te gehoorzamen en Hem toegedaan te blijven. Dan zult u lang blijven wonen in het land dat Hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd.” (Dt. 30,20) Zo niet, “zeg Ik u op voorhand dat u ten gronde zult gaan” (Dt. 30,18).
In dat Jeruzalem zal ieder thuis zijn
De geschiedenis in de verdere boeken vertelt hoe Israël er niet in slaagde in trouw te leven aan Gods Woord en uiteindelijk in ballingschap ging. En de rest die uit ballingschap terugkeerde, slaagde er opnieuw niet in te leven volgens wat vrede brengt. Daarom huilde Jezus over Jeruzalem dat opnieuw met de grond gelijk gemaakt zal worden (Lc 19,41-44). Maar de christelijke Bijbel eindigt met het visioen van het hemelse Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt op aarde (Opb 21,2-3). In dat Jeruzalem zal ieder thuis zijn, tot gelijk welk volk hij behoort (Ps 87). De poorten van deze stad zullen dag en nacht – nee, nacht zal er niet meer zijn! – openstaan zodat alle volkeren, zoals de drie vreemdelingen uit het Oosten in Mt 2,11, er hun eerbewijzen aan God kunnen brengen (Opb 21,25-26; Js 60).
De concrete grenzen van het Beloofde Land verschillen voortdurend. Van de tijd van Jozua en de Rechters, over die van koning David en Salomo, de scheuring van het Rijk in twee tot uiteindelijk in de tijd van de Romeinse bezetting. Maar de koning die het volk rechtvaardig zal besturen, “zal heersen van zee tot zee, van de grote rivier tot aan de einden van de aarde” (Ps 72,8), veel verder dan het land tussen de Jordaan en de grote zee (Joz 23,4). Ja, want hij zal niet alleen heersen over zijn eigen volk, maar over alle volkeren van heel de wereld.
God schrijft recht op kromme lijnen
Joodse Schriftkenners wijzen erop dat de vijf boeken van Mozes waaruit elke sabbat in de synagoge wordt voorgelezen, eindigen aan de grens van het Beloofde Land, omdat dit nog altijd de situatie is van Gods volk. Het zal de Messias zijn die hen er zal binnen leiden. Er zijn vrome Joden die de staat Israël niet willen erkennen omdat hij in 1948 door “ongelovige Joden” gesticht is. Hierop zou men met aartsvader Jozef kunnen zeggen: “God schrijft recht op kromme lijnen” (cf. Gn 50,20). Maar als Israëls regeringen, zoals Israëls koningen uit de Bijbel, niet luisteren naar de profeten, staat land en volk weer te wachten wat de profeten voorzeggen.
“De aarde is van God”, zegt de psalm (Ps 24,1). God heeft ze aan de mensen gegeven om er samen te wonen, ieder op genoeg plek om niets te kort te komen. Zo geeft Hij aan het volk van Abrahams nakomelingen het land waar Jeruzalem de hoofdstad van werd. Mensen en volken echter proberen altijd om voor zichzelf het beste stuk te verwerven (cf. Gn 13,11), liefst zo groot mogelijk, maar alle bijbelse citaten of andere rechtvaardigingen die men aanvoert, beletten niet dat er maar één weg is naar het geluk voor ieder: samen als zussen en broers voor elkaar zorgen en dus tegelijk voor het behoud van de hele schepping. Wie de Bijbel anders leest, schaadt zichzelf en de hele schepping en vertraagt de komst van het messiaanse koningschap.
Foto door Timon Studler viua Unsplash