Aan de moderne universiteit worden verschillende wetenschappelijke talen gesproken, met vele bitse en onvruchtbare discussies. Hoe zijn we zo ver gekomen? Volgens cultuurhistoricus Brad Gregory begon deze Babelse spraakverwarring onbedoeld bij de Reformatie.
De campus van een grote universiteit geeft een beeld van de intellectuele chaos in onze samenleving. Hier een gebouw waar fysica wordt gedoceerd, daar een voor geschiedkunde, nog verder een voor psychologie. Enzovoort. Ze staan dicht bij elkaar maar hebben weinig met elkaar te maken. Want de docenten en hun studenten houden zich bezig met hun vak en met weinig anders. En dat ondanks de steeds weerkerende verzuchtingen over de behoefte aan inter- en multidisciplinaire benaderingen van diverse maatschappelijke problemen.
De veelheid van rivaliserende zingevingen heeft álle zingeving minder geloofwaardig gemaakt
Want om iets te doen aan depressies, om maar één voorbeeld te noemen, heeft men behoefte aan de inbreng van psychologen, van biologen, van sociologen en nog meer. De intellectuele versplintering op de campus is een sprekend symptoom van het intellectueel pluralisme van onze samenleving, een pluralisme dat ook een intellectuele chaos is, een grabbelton van ideeën, meningen en waarden. De spraakverwarring uit het oude Bijbelverhaal in een nieuwe gedaante. Want er worden vele verschillende talen gesproken, of beter: er worden vele verschillende wereld- en levensbeschouwingen verspreid, met vele bitse en veelal onvruchtbare discussies. Hoe zijn we zo ver gekomen? Want vroeger was het anders.
In een recente lezing voor het Universitair Centrum Sint-Ignatius Antwerpen (UCSIA) heeft de Amerikaanse cultuurhistoricus Brad Gregory, auteur van het spraakmakende boek The Unintended Reformation, zijn kijk op de gang van zaken voorgesteld. Die begint bij de intellectuele verwarring die volgde op de Reformatie. Daarvoor, in de late middeleeuwen, was het intellectuele leven goed geordend in de universiteiten. Daar werden zowat alle vakken in een juiste volgorde gedoceerd aan zowat alle studenten, met als bekroning een doorgedreven theologische vorming.
Dat hield in dat alle kennis opgenomen werd in een afsluitende levensbeschouwelijke duiding. Die theologische zingeving werd echter ondermijnd toen de reformatoren het geloof in de in de theologische traditie en een opening maakten voor een hele reeks rivaliserende theologische zingevingen. Het was niet hun bedoeling maar wel het resultaat van hun optreden: die veelheid van theologische zingevingen heeft in de ogen van velen alle zingevingen minder geloofwaardig gemaakt.
Erger werd het toen de wereldlijke heren tot het besluit kwamen dat zij dat theologisch pluralisme, met de herrie en de conflicten die eruit voortvloeiden, niet konden dulden. Aan de universiteiten die hun ambtenaren moesten vormen legden zij een strakke theologische orthodoxie op die hun goedkeuring kon wegdragen. In de katholieke wereld voerde de kerkelijke overheid, samen met de wereldlijke, een soortgelijk beleid.
Wetenschappers verzorgen liever het eigen tuintje, zonder levensbeschouwelijke ambitie
Het gevolg was dat de nieuwe kennisverwerving, eerst die van de humane, later die van de natuurwetenschappen, zich in hoofdzaak buiten de universiteiten heeft ontwikkeld en dus tevens buiten de kaders van de theologische en levensbeschouwelijke zingeving. Nog later zouden die wetenschappen opnieuw opgenomen worden in het universitaire leven, maar dan met alle vrijheid om buiten alle theologische kaders hun eigen gang te gaan. De theologie had zich immers niet bij machte getoond om de nieuwe kennisverwerving te duiden, laat staan te stimuleren.
Was er een andere instantie om het veelvuldige en verwarrende aanbod op de intellectuele markt te reguleren? Nee, die was er niet. Wel heeft de filosofie een tijd lang die ambitie gehad en zijn er nu nog altijd woordvoerders van bepaalde wetenschappen, zoals de fysica, die hun wetenschap voorstellen als de koningin van de wetenschappen. Maar welke beoefenaar van de andere wetenschappen zal die aanmatiging ernstig nemen? Nee, liever het eigen tuintje blijven verzorgen zonder levensbeschouwelijke ambitie, maar met de hoop dat het nuttige vruchten zal opbrengen voor de samenleving, althans op korte termijn. Zingeving op langere termijn kan men dan overlaten aan een gelukkig toeval op (zeer) lange termijn.
Mogen de christenen erop hopen dat hun theologisch denken opnieuw de zingevende kracht zal krijgen die het vroeger bezat? Dat het dus een voor velen bevredigend antwoord zal vinden op de levensbeschouwelijk relevante vragen die door de diverse wetenschappen worden aangebracht: door de kosmologie, door de biologische evolutieleer, door de neuropsychologie enzovoort? Gregory meent dat die antwoorden reeds bestaan, maar vreest dat de theologie ondertussen in de intellectuele wereld te marginaal is geworden om die op een bevredigende wijze te kunnen verspreiden.