Rampen, oorlogen, industriële fouten: ze maken vele slachtoffers, maar één concrete dader is meestal niet aan te wijzen. Wie neemt de verantwoordelijkheid? En hoe? Enkele gedachten uit de afscheidsrede van professor Eduard Kimman.
Op 27 juni 2013 heeft Eduard Kimman SJ afscheid genomen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Bijna 25 jaar is hij daar hoogleraar Bedrijfsethiek geweest. Zijn afscheidsrede heeft hij de titel ‘Daderloos geweld’ meegegeven. Met deze titel duidt hij op geweld dat maar moeilijk is terug te voeren op de verantwoordelijkheid van één concrete menselijke persoon. Dat geldt bijvoorbeeld voor rampen, oorlogen of industriële fouten. Als recente voorbeelden noemde Kimman vliegtuigongelukken of de instorting van een textielfabriek in Bangladesh.
Dit soort anoniem geweld staat tegenwoordig in ons land weer in de aandacht: discussies over de rol van Nederlandse instanties met betrekking tot joodse eigendommen tijdens en kort na de bezetting, over de politionele acties van het Nederlandse leger in Indonesië, over de rol van Nederland in de geschiedenis van de slavernij en natuurlijk ook over het misbruik van jongeren binnen kerkelijke instellingen. Het aanbieden van excuses door een officiële persoonlijkheid namens de organisatie is dan een eerste, zeker niet onbelangrijke stap, maar de vraag naar herstelbetalingen die daarop kan volgen is zeker in het geval van de slavernij een lastig onderwerp.
In zijn afscheidsrede reflecteert Eduard Kimman vanuit zijn wetenschappelijke discipline over verantwoordelijkheid, en ook over de aangebrachte schade en het herstel daarvan. In het onderstaande wil ik een paar aansprekende gedachten samenvatten, grotendeels in mijn eigen woorden. Het betreft de wijze waarop een organisatie haar verantwoordelijkheid hoort te nemen en de afhandeling van de geleden schade. Van een andere orde is de vraag naar onze omgang met slachtoffers van deze (en andere) vormen van geweld. Het spreekt vanzelf, dat deze schetsmatige weergave geen recht doet aan de grotere samenhang en de diepgang van deze afscheidsrede.
Hoe gaat een organisatie om met haar verantwoordelijkheid voor rampen en geweld? De eerste impuls – zegt Kimman – is alle aandacht over te laten aan de verzekeraars. Communicatieadviseurs nemen de leiding van het proces over, suggereren wijzen van imagoverbetering, en daar hoort ook een officieel excuus bij. De intentie is om het gebeurde op een efficiënte manier zo snel mogelijk te laten vergeten en over te gaan tot de orde van de dag. Kimman noemt deze wijze van handelen “het emotioneel tekort van het georganiseerde handelen”. De organisatie engageert zich niet echt in het proces van nazorg en herstel, maar laat dat graag aan ‘deskundigen’ over.
Wat in feite zou moeten gebeuren is het serieus nemen van “de verantwoordelijkheid voor de nazorg en het herstel na rampen”, aldus Kimman. “Ondernemingen zijn geneigd zich te beperken tot het juridisch noodzakelijke, maar billijker is als die verantwoordelijkheid veel ruimer wordt geïnterpreteerd.”
En dan komt ook een begrip als ‘verzoening’ ter sprake. “Het is denkbaar dat er pijn, verdriet, angst, woede en misschien wraakgevoelens zijn aan de kant van de gekwetste partij…. Verzoening kan alleen als beide partijen daartoe bereid zijn en er de tijd voor nemen. Er moet een traject uitgezet kunnen worden dat informeel en overtuigend kan werken. Het zwakke van de ethiek, namelijk de tijd nemen om iemand te overreden of zelf overreed te worden, zou aangewend kunnen worden om relaties te herstellen.”
Het woord ‘slachtoffer’, letterlijk ‘het geslachte offerdier’, heeft een religieuze connotatie gekregen
Het nemen van verantwoordelijkheid door een bedrijf of organisatie en het werken aan herstel heeft, zoals aangegeven, ook een materieel aspect: het vergoeden van de geleden schade. Schade, stelt Kimman, is een complex begrip. Zo ook de schadeclaim. Die claim dient bovendien door de andere partij erkend te worden, en dat is nog niet meteen een uitgemaakte zaak. Zoals het tijd kost voordat de ‘schade’ door of namens de slachtoffers in kaart kan worden gebracht, zo geldt dat ook voor de partij die de schade berokkend heeft. Een schuldbekentenis of excuus is een daad van fatsoen, maar ook zonder die schuldbekentenis moet onderzocht worden of de beschuldigde partij inderdaad aansprakelijk kan worden gesteld voor de claim. Kimman ziet hier twee problemen: enerzijds dat individuele schade vaak moeilijk is te overzien (en vaak pas op langere termijn, als de claim al is verjaard) en anderzijds dat niet iedereen een claim indient. Daarnaast is het de vraag hoe groot de financiële draagkracht van de organisatie is; het ten ondergaan van de organisatie is ook voor de (resterende) slachtoffers geen goede optie.
Reflecterend op de rol van het slachtoffer in onze dagen komt Kimman tot een verrassende ‘theologische notie’. Het woord ‘slachtoffer’ betekent letterlijk ‘het geslachte offerdier’. Dit begrip heeft in de verschillende westerse talen ook een religieuze connotatie gekregen. Impliciet wordt het schuldeloze lijden van Jezus Christus als voorbeeld gesteld. De hiermee verbonden betekenis is die van het paaslam dat afziet van iedere gedachte van wraak. De vergevingsgezindheid van Christus wordt aan het (hedendaagse) slachtoffer tot voorbeeld gesteld. Slachtoffers van geweld worden aldus dubbel getroffen: eerst zijn ze slachtoffer van een misdrijf, vervolgens zijn ze slachtoffer van een repressieve maatschappij die hen zielig maakt en van hen lijdzaamheid verwacht. En dat als gevolg van een verkeerd begrepen en toegepast theologisch begrip.
In welke richting, tenslotte, zoekt Eduard Kimman een uitweg uit de dilemma’s die hij schetst? Hij pleit voor de aanstelling van een ‘curator’ die zal moeten zoeken naar billijke oplossingen. Daar is grote empathie voor nodig, inlevingsvermogen in de situatie van de slachtoffers, om het emotionele tekort van de bedrijfsorganisatie aan te vullen. Ook is er grote overtuigingskracht nodig in de richting van alle betrokkenen. Hij zal bovendien moeten kijken naar het voorbeeld van anderen, naar de best practices. De bedrijfsethiek zou deze moeten beschrijven, evalueren en erover publiceren.