Journalist Marc Van de Looverbosch blikt met zes medestudenten terug op zijn studententijd bij ‘de jezuïeten’. Guido Dierickx ziet één aspect waarin ‘de jezuïeten’ misschien niet helemaal zijn geslaagd.
In het begin van de jaren zeventig kende het hoger onderwijs van de Vlaamse jezuïeten een hoogtepunt. Naast de reeds bestaande faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen hadden zij ook de kandidaturen van de Rechten, van Taal en Letterkunde en van Politieke en Sociale Wetenschappen (PSW) toegewezen gekregen. Samen vormden die de Universitaire Instelling Sint-Ignatius te Antwerpen (UFSIA).
Ieder van hen heeft later een grote carrière opgebouwd
Het recente boek van radiojournalist Marc Van de Looverbosch (De wereld waarvan wij droomden, Lannoo 2021) verhaalt zijn eigen wedervaren en dat van zes medestudenten die daar in 1974 hun studies hebben aangevat in de faculteit (PSW). En het legt uit waarom zij aan hun twee jaar kandidatuur een uitzonderlijk goede herinnering hebben bewaard.
Deze zeven zijn niet van de minsten. Ieder van hen heeft later een grote carrière opgebouwd: drie van hen zijn partijvoorzitter geworden, twee van hen werden gezaghebbende journalisten, één werd hoogleraar en één werd adviseur bij de Amerikaanse ambassade. Wat heeft UFSIA, wat hebben “de jezuïeten” hun bijgebracht?
Om te beginnen: de kennismaking met een bloeiend academisch leven. Geen van hen kwam uit een milieu met een universitaire achtergrond. In hun milieu behoorden zij tot de eerste generatie van intellectuelen. Het betreden van de prachtige renaissance campus in de binnenstad was als de openbaring van een nieuwe, een andere wereld.
En dan die professoren! Die stimuleerden hen om kritisch te denken, ver buiten de benauwende denkbeelden waarin zij voorheen opgeleid waren. Het leren verliep eerst wat onwennig maar werd allengs een genot. Kortom, hun prille studentenbestaan betekende een sociale promotie die ook een intellectuele promotie was. Dat proces speelde zich af in een toen nog beperkte en hechte universitaire gemeenschap en was ook daarom bijzonder intens.
Er werden vele grote vragen gesteld die grote antwoorden vereisten
Bovendien mochten zij hun studentenleven aanvatten in de nadagen van mei ’68, een intellectueel rumoerige tijd. Er werden vele grote vragen gesteld die grote antwoorden vereisten. De maatschappelijke orde werd grondig verstoord en het dromen van een grote toekomst drong zich op, zeker bij studenten van de faculteit PSW. Deze studenten hadden behoefte aan grote idealen en die kregen zij aangeboden op deze campus.
Wat hadden de jezuïeten daarmee te maken? Nogal veel. In de UFSIA waren toen in totaal 23 jezuïeten actief. En naast hen een aantal leken-professoren die door hen waren uitgekozen. In PSW traden zes jezuïeten op waarvan er drie vakken doceerden die dicht aansloten bij de toen actuele problematiek. Karel Van Isacker doceerde sociale geschiedenis, Harry Hoefnagels sociale theorie en Louis Van Bladel filosofie. Deze laatsten legden zich toe op het denken van Marx, van zijn voorlopers en van zijn epigonen. Vooral Van Bladel was een gedreven lesgever en ontpopte zich tot één van hun grote leermeesters. Stel je voor, een jezuïet die zo diepzinnig en deskundig over Marx en zijn filosofie kon spreken! Zulke openheid van geest kon je enkel bij “de jezuïeten” vinden…
Onder ‘de jezuïeten’ verstonden die studenten in feite niet enkel de paters maar ook enkele leden van het docentencorps. Hun tweede grote leermeester was Herman Deleeck die hun de verwezenlijkingen en de tekorten van onze welvaartsstaat uitlegde en dat deed met veel intellectueel brio. Zijn colleges hebben hen en vele andere studenten aangezet om zich te verdiepen in de studie en later soms ook in de vormgeving van het sociaal overheidsbeleid. Welke materie kon bij studenten van deze generatie meer belangstelling wekken dan de problematiek van ‘armoede en sociale ongelijkheid’?
De getuigenissen van die zeven medestudenten zeggen ons dat “de jezuïeten” het toen heel goed hebben gedaan. Hun boek leest haast als een huldeboek. Maar dat wil niet zeggen dat het een beeld geeft van wat een ideale universiteit zou moeten zijn. De aandacht van deze zeven was te eenzijdig gericht op één problematiek ten koste van andere problematieken. Dat blijkt soms uit hun commentaren.
Dat verleidt sommigen van hen ertoe om boude uitspraken te doen
Zij hebben inderdaad veel geleerd en later nog veel bijgeleerd over de sociaal-economische problematiek en over het sociaal-economisch beleid. Maar minder over andere culturele en sociale omwentelingen die toen al volop ingezet waren. Dat verleidt sommigen van hen ertoe om boude uitspraken te doen over aspecten van onze samenleving waarin zij minder goed geschoold zijn. Bijvoorbeeld om politiek populisme en religieuze secularisatie al te gauw te wijten aan het falen van het politieke en kerkelijke leiderschap.
Wellicht hadden die kandidaturen bij ‘de jezuïeten’ wat langer mogen duren. Met name over religieus en kerkelijk leven weten deze (doorgaans gelovige) oud-studenten het een en het ander, maar nog niet genoeg. Dat hebben ‘de jezuïeten’ van toen dan toch niet zo goed gedaan. Het is moeilijk sociaal engagement te koppelen aan religieuze verdieping. Maar niet onmogelijk.
In dagblad De Morgen lees je een uitgebreid interview met drie van de zeven studenten.