Deeltjes die sneller zouden zijn dan het licht baarden onlangs opzien. De experimenten moeten een nieuw licht werpen op wat er vlak na de Oerknal gebeurde. Michael Smith SJ – natuurkundige en theoloog – reflecteert over de gevolgen hiervan voor ons scheppings- en godsgeloof.
De relativiteitstheorie van Einstein geeft een model dat met grote nauwkeurigheid de effecten van de zwaartekracht beschrijft. De kwantumtheorie geeft ons een een complete beschrijving van interacties die plaatsgrijpen op een uitermate kleine schaal, maar laat de effecten van de zwaartekracht buiten beschouwing.
Maar voor wie gelooft dat God op dat moment aanwezig was, zijn er verdere vragen te stellen.
Wanneer er een theorie wordt ontdekt die deze beide verenigt, zal die de ‘grote theorie van alles’ worden gedoopt. Hoe alomvattend en definitief dit ook klinkt, het zal niet het einde van de wetenschap betekenen – deels omdat dit de werkeloosheid van de natuurkundigen zou meebrengen en deels omdat de natuurkunde zich verder zal gaan verdiepen in de consequenties van deze theorie. Ook zouden de deeltjesversnellers wellicht weer nieuwe minuscule deeltjes kunnen ontdekken die aantonen dat de nieuwe theorie toch nog niet alles omvat.
De energie in de deeltjesversneller is zo enorm, dat datgene wat daarin gebeurt in de aardse werkelijkheid eigenlijk alleen kan gebeuren als gevolg van een hoge-energiestraling die ons raakt ergens ver uit het universum. De drijfveer achter het onderzoek in de deeltjesversneller is dan ook de hoop dat dit inzicht kan geven in het begin van het universum, de ‘Oerknal’, die het begin is van alles. In de eerste seconde nadat de toorts van het universum werd ontstoken, begonnen oerdeeltjes te reageren om de bouwstenen van het universum voort te brengen: neutronen, protonen, daarna waterstof en helium en vervolgens atomen en moleculen waaruit de sterren en planeten werden opgebouwd.
De wetenschap kijkt niet terug achter de oerknal. Toen pas begon de tijd en het begrip ‘vóór’ heeft hier daarom geen betekenis; bovendien kon de volledig ongestructureerde vuurbal in die eerste ogenblikken geen enkele informatie bevatten over een eerdere structuur, als die al had bestaan. Maar voor wie gelooft dat God op dat moment aanwezig was, zijn er verdere vragen te stellen, al was het maar omdat elk model van de werkelijkheid dat God uitsluit noodzakelijkerwijze onvolledig is.
Laten we proberen een zuiver wetenschappelijke analyse van het begin van het heelal te verzoenen met het christelijk geloof in een eeuwige God. De tijd ‘begon’ pas op het moment van de Oerknal, maar God staat buiten de tijd; daarom lijkt het geen probleem dat God de tijd heeft geschapen tegelijkertijd met de rest van de fysische werkelijkheid. Maar kunnen we dan spreken over Gods activiteit vóór (al kun je zelfs dat woord niet gebruiken) het begin van de tijd? En hoe moeten we dan Gods voortdurende zorg voor de geschapen wereld verstaan?
We zouden liever zien dat God in het verleden en heden zich meer gelegen zou laten liggen aan het heelal
In de Bijbel en in de theologische traditie is veel geschreven over het geloof in de schepping en Gods voortdurende zorg ervoor en in de loop van de geschiedenis zijn er visies ontwikkeld over de manier waarop Gods zorg zich manifesteert. De meeste christenen zijn niet gelukkig met een ‘mechanische’ visie op Gods scheppingsdaad: dat God besloot de verschijnselen te scheppen die door de Oerknal zijn veroorzaakt en daarna achterover leunde en alles zich verder ‘mechanisch’ laat ontwikkelen. De kleinste deeltjes, waterstof- en heliumatomen en vervolgens de moleculen die we nu kennen. De vorming van planeten uit het stof van exploderende sterren; zelfs de eerste sporen van leven op minstens één planeet. We zouden liever zien dat God in het verleden en heden zich meer gelegen zou laten liggen aan het heelal, dat hij meer zou zijn dan de fabrikant van het mechanisme. Maar de stap zetten van een mechanisch model naar een model waarin God doorlopend zorg voor ons draagt is niet gemakkelijk.
Elk ingrijpen van God in de loop van het heelal betekent de schending van een of meer wetten van de natuur, en – voor zover de wetenschap kan overzien – komt een dergelijke schending nooit voor. Was dit wel het geval, dan zou dit de basis van heel ons wetenschappelijk denken onderuit halen, omdat daarmee de meest fundamentele beginselen worden ondermijnd.
Tegenwoordig worden wetenschappelijke theorieën over het algemeen niet weerlegd of terzijde geschoven. Ze worden exacter gedefinieerd en opgenomen als onderdelen van een grotere, meer omvattende theorie. De klassieke natuurkunde (de wetten van Newton) functioneren nog steeds wanneer we proberen na te gaan wat er kan gebeuren wanneer we op de verkeerde weghelft van een drukke weg rijden, maar ze gaan eigenlijk alleen maar op wanneer de massa een gemiddelde omvang heeft (groter dan een electron en kleiner dan een ster) en de snelheid beperkt is (een fractie van de snelheid van het licht). Daarbuiten geeft bijvoorbeeld de relativiteitstheorie van Einstein aan dat de wetten van Newton een benadering zijn van een grotere theorie binnen deze beperking van massa en snelheid.
Ze mogen ons zeker niet aanmoedigen om God te zien als de ‘gatenvuller’
Zulke ontwikkelingen mogen niet leiden tot wantrouwen in de wetenschap. Ze mogen ons zeker niet aanmoedigen om God te zien als de ‘gatenvuller’, waar een lacune in de huidige wetenschappelijke kennis zogenaamd ruimte laat voor iets dat de wetenschap te boven gaat en dat daarom alleen maar verklaard kan worden met een beroep op een bovennatuurlijke bron, God. Ons geloof moet ons juist ruimte geven voor een vertrouwen in de wetten van de wetenschap, en in de waarde van wetenschappelijk werk. Zij zijn onderdeel van Gods schepping.
Waar bidden wij dan om, als we zowel in de wetenschap als in God geloven? Misschien om de Uiteindelijke Grote Theorie van Alles, waarin verschillende wetenschappelijke modellen hun plaats vinden als onderdeel van een structuur die de gehele werkelijkheid omvat, met inbegrip van God. In het verleden was de bestudering van de wetenschap op veel universiteiten onderdeel van de theologie. Misschien ligt hierachter wel een inzicht dat wij opnieuw op zijn diepere waarde moeten schatten.
Een uitgebreide, Engelstalige versie van dit artikel is te vinden op Thinking Faith. Vertaling en bewerking voor Ignis: Jan Peters SJ.
Michael Smith SJ is een Britse jezuïet. Hij studeerde natuurkunde in Oxford en theologie in Londen.