Het onderwijsniveau in Vlaanderen is in twintig jaar gedaald, meer dan in andere landen. Commissie Beter Onderwijs komt met meer dan vijftig zinnige adviezen om het tij te keren. Guido Dierickx ziet twee aanvullingen.
Nog niet zo lang geleden, in het begin van deze eeuw, mochten de Vlamingen heel tevreden zijn over hun onderwijsbestel. In vergelijkend onderzoek bleek telkens weer dat onze leerlingen het bijzonder goed deden. Op het stuk van basisvaardigheden, zoals begrijpend lezen en wiskunde, scoorden zij even goed en zelfs beter dan de leerlingen in andere landen.
Het gezinsmilieu waarin kinderen opgroeien verkeert meer dan vroeger in crisis
Dat is thans niet langer het geval. Om te beginnen is het niveau van hun prestaties gezakt in vergelijking met dat van ongeveer twintig jaar geleden. Aanzienlijk minder leerlingen halen tijdig de minimumdoelstellingen (“de eindtermen”). Verontrustend is dat want leerlingen die de basisvaardigheden slechts met vertraging verwerven, slepen die achterstand mee in hun verdere schoolloopbaan en ook later in hun beroepsloopbaan. (Goed om te weten: ook in Nederland is het niveau gezakt, maar minder dan in Vlaanderen.)
Voor onze overheid werd het tijd om een Commissie Beter Onderwijs op te richten. Die heeft haar rapport ingediend in oktober van vorig jaar. Haar eerste opdracht bestond erin de oorzaken van de schoolse teruggang te achterhalen. Vele hypotheses dienden zich aan en vele klinken erg plausibel. Het gezinsmilieu waarin kinderen opgroeien verkeert meer dan vroeger in crisis en biedt minder ondersteuning voor het leerproces op school. Kinderen staan onder invloed van “andere opvoeders”, zoals de sociale media en die zijn niet gericht op het begeleiden van hun schoolse activiteiten. De aandacht van de leerlingen wordt nu meer dan vroeger versnipperd over vele uiteenlopende activiteiten waarvan de schoolse niet de meest prioritaire zijn.
Dat alles is de commissie niet ontgaan. Tegenover deze uitdagingen van het onderwijsbestel plaatst zij tal van adviezen om het tij te keren. Zij verwacht veel van het kleuteronderwijs (en van het taalonderwijs) als buffer tegen het povere leerklimaat in de thuisomgeving. Zij wil de positie van de leerkracht versterkt zien door die een (ook financieel) aantrekkelijke loopbaan aan te bieden, door die een passende didactische opleiding te bezorgen, door die te ontlasten van veel administratieve beslommeringen, door die te beveiligen tegen onoordeelkundige bemoeienissen van ouders en door het curriculum te ontvetten (er komen te veel maatschappelijke topics in de school terecht). Dat zijn maar enkele van de meer dan vijftig zinnige adviezen.
Maar daarmee is de kous niet af. De commissie staat immers niet enkel voor de vraag waarom het peil van het onderwijs in Vlaanderen is gedaald, maar ook voor de vraag waarom het ten onzent steiler bergaf is gegaan dan in vele andere landen. Vlaanderen staat niet meer aan de top. Waarom die ook relatieve achteruitgang?
Het is een kwestie van didactische aanpak, beter nog: van mensbeeld
Op deze constatatie antwoordt de commissie met haar meest gedurfde stelling. Het is een kwestie van didactische aanpak, beter nog: van mensbeeld. Op het einde van vorige eeuw kwamen tal van pedagogen vanuit een optimistische mensopvatting met voorstellen tot zelfontdekkend leren. De jonge leerlingen mochten niet langer via sturing tot leren aangespoord worden. Zij moesten hun kennisinhouden zelf samen sprokkelen.
De jonge leerlingen mochten het leren zelf ontdekken en daarbij voorrang geven aan wat zij zelf graag wilden leren. Dus meer projectonderwijs waarbij de leerkracht vanop enige afstand zou toezien op de inspanningen van zijn leerlingen. Dus minder evaluaties met punten die tot vergelijkingen en tot wedijver met medeleerlingen zouden leiden. Dus geen leerkrachten meer die welomschreven oordelen zouden kunnen vellen en leerlingen desnoods het jaar zouden laten overdoen.
De promotoren van deze zachtere pedagogie meenden, een beetje zoals weleer Jean-Jacques Rousseau, dat zo betere resultaten zouden behaald worden. Zij hadden ongelijk. Vooral de kwetsbare kinderen gingen erop achteruit, waardoor de kloof in het onderwijs enkel groter werd. Basisvaardigheden moeten met enige vasthoudendheid ingeoefend worden vooraleer zij als verworven kunnen beschouwd worden. Onderwijs vereist ook karaktervorming. Waar in andere landen experimenten plaatsvonden met de meer ‘ouderwetse’ leermethodes bleken de resultaten te verbeteren. Ironisch genoeg bleek ook het subjectieve welbevinden van de leerlingen er baat bij te vinden.
Bij dit alles twee bedenkingen. Vooreerst schenkt dit document weinig aandacht aan de functie van de titularis, een docent die langer voor dezelfde klas staat dan een vakdocent. Een goede klastitularis, die bijvoorbeeld naast geschiedenis ook Nederlands en Latijn doceert, kan meer algemene vorming meegeven aan zijn leerlingen dan gespecialiseerde vakdocenten. Wordt het te moeilijk om dergelijke leerkrachten te vinden? Dan zal de vorming minder ruimte krijgen dan de kennisverwerving.
Het aanbod ter zake mag inderdaad niet eenzijdig en niet opdringerig zijn
Een tweede bedenking betreft de levensbeschouwelijke vorming op school, een onderwerp dat misschien niet direct tot de opdracht van de commissie behoorde. Dikwijls horen wij de mening dat de leerlingen vrij moeten worden gelaten om zelf hun levensbeschouwing te ontdekken. Het aanbod ter zake mag inderdaad niet eenzijdig en niet opdringerig zijn. Maar het moet wel duidelijk zijn. Want ook op dit punt is zelfontdekkend leren een naïeve illusie.