Thuisonderwijs in een lockdown vergroot de sociale ongelijkheid en dat is niet alleen een kwestie van financiële middelen. Mieke Van Houtte stipt de mechanismen aan die blijvende onderwijsongelijkheid veroorzaken.
Hoewel onderwijs gezien wordt als een hefboom om de sociale ongelijkheid in de samenleving aan te pakken, blijft het bereikte opleidingsniveau samenhangen met socio-economische herkomst. Ongeacht hun bekwaamheid, komen jongeren uit zwakkere sociaaleconomische milieus minder ver op onderwijsvlak, wat vooral duidelijk wordt in het hoger onderwijs, waar de instroom en doorstroom van kinderen van lager opgeleide ouders problematisch blijft.
Werken voor school is moeilijker als je geen eigen kamer met bureau hebt.
Sociologen onderscheiden twee belangrijke effecten van sociale herkomst. Enerzijds is er een direct effect van sociale herkomst op prestaties, en anderzijds is er het effect van sociale herkomst op keuzes die gemaakt worden bij belangrijke transities in de schoolloopbaan.
Schoolprestaties worden rechtstreeks beïnvloed door sociale herkomst via drie mechanismen.
1De financiële situatie van het gezin. Schoolprestaties lijden onder het feit dat er onvoldoende middelen zijn om bijvoorbeeld degelijke schoolspullen of de nodige boeken aan te schaffen. Werken voor school is moeilijker als je geen eigen kamer met bureau hebt. Leren is minder evident als je geen toegang tot het internet hebt of geen computer – en niet alleen wanneer afstandsleren de norm wordt. Maar iedereen een laptop geven of van de nodige financiële middelen voorzien, lost het probleem niet op.
2Naast een gebrek aan economisch kapitaal, is er een incongruentie in termen van cultureel kapitaal. Scholen hebben verwachtingen ten aanzien van leerlingen in termen van bepaalde competenties, waarden en attitudes, die niet in dezelfde mate aanwezig zijn bij alle leerlingen. In lang niet alle gezinnen maakt lezen of voorlezen of het gebruiken van een computer deel uit van het dagelijkse leven. In vergelijking met kinderen van hoogopgeleide ouders, krijgen kinderen van laagopgeleide ouders veel minder attitudes zoals zin voor initiatief en creativiteit mee van thuis uit.
3De factor van sociaal kapitaal. Het behalen van goede schoolprestaties staat niet los van het kunnen leunen op een goed netwerk dat op verschillende vlakken voorziet in sociale steun. In hogere sociale klassen kunnen leerlingen altijd wel terecht bij iemand voor extra uitleg, bijvoorbeeld. De steun en betrokkenheid van ouders is ook meer aangepast in hogere sociale klassen. De meeste ouders zijn betrokken, maar voor ouders die zelf weinig of geen onderwijs hebben genoten, is het niet altijd evident de juiste ondersteuning te geven.
Op belangrijke transitiemomenten, bijvoorbeeld de overgang van primair naar secundair onderwijs of de overgang van secundair naar hoger onderwijs, spelen de drie genoemde mechanismen ook een rol.
Bepaalde studierichtingen zijn onbereikbaar voor bepaalde groepen door financiële drempels die worden opgeworpen. In zwakkere sociaaleconomische milieus is men minder vertrouwd met het onderwijssysteem en bestaat minder kennis over welke wegen gevolgd moeten worden om bepaalde ambities waar te kunnen maken.
De juiste keuzes maken is makkelijker wanneer men terecht kan bij mensen die goed geïnformeerd zijn en de juiste info geven. Laag opgeleide ouders zijn minder vaak geneigd professionele hulp in te roepen, of te rade te gaan bij leerkrachten, maar in tegenstelling tot hoger opgeleiden zullen zij wel vaker professioneel advies opvolgen. Hoger opgeleiden doen vaker beroep op professioneel advies, om dan gewoon te doen wat ze toch wel van plan waren.
Een belangrijk principe bij het maken van keuzes op transitiemomenten is dat ouders en kinderen een kosten-baten-afweging maken op basis van de beschikbare informatie. Deze informatie hangt onvermijdelijk samen met het aanwezige cultureel en sociaal kapitaal.
Bovendien speelt de eigen sociale positie een belangrijke rol: ouders streven ernaar dat hun kinderen minstens hun eigen niveau halen. Onvermijdelijk leidt dit tot verschillende ambities naargelang de sociale klasse of het eigen opleidingsniveau.
Voor een ouder die zelf geen secundair onderwijs heeft doorlopen, betekent beroepsonderwijs opwaartse mobiliteit. Iedereen probeert wel hoog te mikken, vanuit de idee dat als het niet lukt, er naar een ‘lagere’ richting kan worden ‘afgezakt’, maar hierbij worden al te grote risico’s vermeden. De idee “dit is niet voor mensen zoals wij” is heel sterk aanwezig en werkt op verschillende manieren door. Laag opgeleide ouders zien hun kinderen liever niet in al te cognitief veeleisende richtingen, terwijl hoog opgeleide ouders hun kinderen net weg houden van technische en beroepsrichtingen, want “niet voor mensen zoals wij”.
In een systeem waar onderscheiden onderwijsvormen worden ingericht in verschillende scholen, leidt dit tot sociale segregatie. Kinderen uit hogere sociale klassen zijn in mindere mate te vinden in technische en beroepsscholen, waar arbeiderskinderen net oververtegenwoordigd zijn. Deze segregatie werkt onderwijsongelijkheid in de hand. In scholen met een groter aandeel leerlingen uit zwakkere socio-economische milieus, scoren alle leerlingen slechter en is iedereen minder ambitieus wat betreft hoger onderwijs, ongeacht de eigen sociale herkomst.
Om de ongelijkheid in het onderwijs aan te pakken, is het belangrijk oog te hebben voor deze verschillende mechanismen. De school heeft een belangrijke compenserende rol te spelen, en niet alleen op het financiële vlak, terwijl ook bepaalde structuren ongelijkheid versterken. Daarnaast is het duidelijk dat op verschillende vlakken school en gezin niet afgestemd zijn op elkaar. Brugfiguren kunnen letterlijk de brug slaan tussen de twee en op die manier bepaalde barrières wegwerken.