
De affaire-Stapel heeft pijnlijk duidelijk gemaakt hoe gevoelig de wetenschap is voor fraude. Maar is het zo gek dat het gebeurt? En is het te verhelpen? Een analyse van wetenschapper Guido Dierickx SJ.
Academici weten het al langer: hun studenten worden wel eens verleid om vals te spelen. Ze plagiëren. Ze kopiëren stukken tekst van een andere auteur en nemen die op in hun eigen opstel. Zonder de bron te vermelden. En zelfs zonder die vreemde tekst te parafraseren. Dit laatste getuigt niet enkel van oneerlijkheid, maar ook van dwaasheid. Hier zou men Fouché kunnen nazeggen over een beslissing van Napoleon: “C’est pire qu’un crime, c’est une erreur.”. Vertaald: “Het is erger dan een misdaad, het is een vergissing”. Want er bestaan tegenwoordig softwareprogramma’s om dergelijke fraude op te sporen. Dat maakt het leven van academische begeleiders heel wat gemakkelijker, vooral nu ze te maken krijgen met meer studenten dan ooit. Aan het risico dat ze lopen zullen vele studenten ondertussen gewend zijn. In deze context schuilt een pijnlijke ironie: hoge kwaliteit is a priori verdacht. De student die geen stuntelig werkje aflevert, is gewaarschuwd.
Er is echter een groter en een groeiend probleem aan de overzijde van de academische barricade. Ook onderzoekers en docenten komen steeds meer in de verleiding om er de kantjes af te lopen. Ook zij moeten werkjes afleveren, zij het onder de naam van onderzoeksrapporten en van tijdschriftartikels. De druk om er zo veel mogelijk af te leveren neemt toe want dat zijn prestaties die gemakkelijk te tellen en te wegen zijn. De druk neemt toe omdat het erop aan komt er meer af te leveren en zodoende graden toegewezen te krijgen voor een verdere academische loopbaan, nog altijd een aantrekkelijk vooruitzicht, en fondsen voor verder wetenschappelijk onderzoek dat uitzicht biedt op nog meer werkjes en nog meer graden van verdienste.
Ethisch gevoelige personen zullen geneigd zijn de Tilburgse hoogleraar Diederik Stapel, die gebruik gemaakt heeft van gefingeerde data, verwijten te maken van deontologische aard. Bestaat er niet zoiets als een academische erecode die verbiedt onderzoeksresultaten ‘aan te passen’ zodat ze meer in aanmerking komen voor publicatie? Zeer zeker, maar de verleiding is groot. Als ethische overwegingen niet afdoende zouden zijn, kan men nog altijd een beroep doen op meer pragmatische, met name op de vrees voor sociale controle. Er bestaat weliswaar geen sofware om valsheid in academische geschriften op te sporen. Maar er bestaat wel die roemruchte schare van collega’s, ook referees genoemd, waarop ernstige tijdschriften een beroep doen om het koren van het kaf te scheiden. Helaas, hier komt het slechte nieuws. Onderzoekers kunnen hun stukken presenteren aan steeds meer tijdschriften die steeds meer referees moeten aanschrijven. Dikwijls onwillige referees want vele middelmatige artikels moeten lezen is geen pretje, vraagt veel tijd en wordt niet rijkelijk beloond. Je zou deze taak kunnen toevertrouwen aan emeriti, maar die hebben dikwijls iets anders te doen.
Cut, Copy, Paste. Foto van Iain Mullan/Flickr.com
In het beste geval werkt de onderzoeker samen met een vaste groep van andere onderzoekers aan wie hij zijn onderzoeksresultaten meedeelt. Dit is dikwijls zo in de sociale wetenschappen waar collectief onderzoek meer de regel dan de uitzondering is. Sociaal onderzoek werkt immers met grootschalige projecten en met grote gegevensbestanden die weldra ten dienste van andere en latere onderzoekers gesteld zullen worden. Het problematische van dergelijke bestanden is vooral dat zij door te veel onderzoekers worden gebruikt om te veel uiteenlopende onderzoeksvragen te beantwoorden, waarvoor zij eigenlijk niet helemaal geschikt zijn. In ieder geval schuilt het gevaar hier in de hardnekkigheid waarmee gegevens in een bepaalde richting worden geïnterpreteerd, meer dan in de vervalsing van de gegevens. De interpretatieve hardnekkigheid wordt echter vrij gemakkelijk bestreden door het feit dat anderen er hun alternatieve interpretatie tegenover kunnen stellen. In de hoop natuurlijk ooit tot een aanvaardbaar vergelijk te komen.
In het slechte geval kan de onderzoeker zich terugtrekken in een kleine niche die goed afgeschermd is tegen argwanende collegiale blikken. Of kan hij/zij zich verschuilen onder een haast ondoordringbaar jargon. Welke referee zal het opbrengen om al zijn experimenten te herhalen, om al zijn cijfers na te trekken, om zijn jargon in mensentaal om te zetten? Het is dus niet meer dan normaal dat de heer Stapel al vele voorlopers heeft gekend. En het is te vrezen dat hij nog vele navolgers zal krijgen. De omstandigheden lenen zich ertoe en steeds beter. Tenzij er zich een ethische revival voordoet. Maar dat is niet erg waarschijnlijk.
Er is echter nog een risico dat publicatiegeile onderzoekers kan afschrikken. Maar dat geldt enkel voor degenen onder hen die ooit een publiek ambt zullen ambiëren. Dan groeit de kans dat velen zijn/haar publicaties zullen uitvlooien, dikwijls met onwelwillende bedoelingen. Naar verluidt heeft Newt Gingrich ooit een doctoraal proefschrift geschreven over het onderwijsbeleid in het vroegere Belgisch Kongo. Daarover had niemand ooit iets venomen. Totdat hij een ernstige kandidaat werd voor het Amerikaanse presidentschap. Men heeft hem nog niet kunnen betrappen op oneerbare academische praktijken. Maar men heeft het natuurlijk wel geprobeerd.