
Geertjan en Pieter doceren het vak: Gevangenisstraf als doorleefde realiteit. Dat doen ze in de gevangenis, met studenten van hun universiteit én met studenten die vastzitten.
Vier studentes komen de aula binnen. Ze zien er piekfijn uit. Overdressed zelfs. Maar over hun fancy jurkjes dragen ze alle vier hetzelfde frullerige roze katoenen vestje – mouwloos en vormloos. Ze gaan zitten tussen de andere studenten en leggen het vestje ergens over een leuning. Als de les tien minuten bezig is begint de camera in het plafond driftig heen en weer te draaien. Sommige studenten zijn afgeleid door het mechanische gezoem.
“Dit is de gevangenis”, zeg ik. “Het is belachelijk, maar het is niet anders.”
Even later wandelt een forse heer in een blauw uniform het lokaal binnen. Of de dames hun vestje weer aan willen trekken. Er ligt zowel beschuldiging als verontschuldiging in zijn stem. Het moet maar hij kan het ook niet helpen. Met een besmuikt lachje trekken de studentes hun vestjes weer aan. Uit hun houding spreekt tegelijk berusting en ingehouden verontwaardiging. Als de man in uniform vertrokken is, kijk ik de kring rond en haal mijn schouders op. Het is dezelfde mengeling van berusting en verontwaardiging. “Dit is de gevangenis”, zeg ik. “Het is belachelijk, maar het is niet anders.”
In de bezoekzaal van de gevangenis van Hasselt komt elke maandag een groep studenten samen om les te volgen en na te denken over straf. Twaalf van hen – vier vrouwen dus, en acht mannen – verblijven in de gevangenis, de andere twaalf studeren criminologie, strafrecht of theologie aan de KU Leuven. Alle vierentwintig zijn ze op maandag student in het vak Gevangenisstraf als doorleefde realiteit dat ik samen doceer met mijn collega Pieter De Witte. Samen proberen we uit te vinden wat wel en wat niet deugt en werkt aan de gevangenisstraf. Elke les duurt twee uur. Hoorcollege wordt afgewisseld met discussie in kleine groep. Alle studenten worden op dezelfde manier beoordeeld, lezen dezelfde teksten, maken dezelfde reflectie- en schrijfopdrachten en dragen evenwaardig bij aan de gesprekken.
Het begon allemaal in de gevangenis van Leuven Centraal in 2017, als pilootproject service-learning; een onderwijsmethode waarbij studenten leren door een combinatie van dienstverlening, reflectie en academisch onderwijs. ‘Service’ betekent voor ons niet dat studenten gedetineerden ‘helpen’. Het gaat erom elkaar serieus te nemen als gesprekspartner. Alle deelnemers zijn namelijk in de eerste plaats student. Natuurlijk hebben ze verschillende verwachtingen. Studenten van buiten willen weten hoe het er werkelijk aan toegaat in een systeem dat ze vooral uit boeken kennen. Studenten van binnen hopen op een beter begrip van een systeem dat ze aan den lijve ondervinden. Maar allemaal willen ze met elkaar spreken en van elkaar leren.
Het veiligheidsgevoel dat ze creëert is vaak een illusie
Net als de meeste mensen die zich intensief bezighouden met de gevangenis, ontdekten we dat ze disproportioneel veel leed veroorzaakt, dat mensen er niet of nauwelijks beter uitkomen, dat het veiligheidsgevoel dat ze creëert vaak een illusie is, en dat we weinig tot niks kunnen zeggen over haar ontradend effect.
De gevangenis werkt niet, en ze deugt eigenlijk ook niet. Tegelijk voelen we aan dat de verlangens die mensen door de straf bevredigd willen zien terecht zijn. Onrecht moet hersteld worden, we moeten veilig samen kunnen leven, daders moeten afgeschrikt én geholpen worden om hun leven weer op de rit te krijgen. Het probleem is dat we dat allemaal verwachten van een instituut dat die verwachtingen onmogelijk kan inlossen.
De gevangenis tast de waardigheid van mensen aan
Het voorval van de studenten die hun vestjes weer moesten aantrekken, laat zien dat de gevangenis een totalitair regime is op kleine schaal. Een totaal instituut, noemde socioloog Erving Goffman dat. Het is ergens te begrijpen dat een samenleving waarvoor autonomie de hoogste waarde is, zijn burgers straft door ze hun vrijheid af te nemen. Dat is inderdaad de zwaarste straf. Maar het is een illusie te denken dat mensen hun leven weer op orde kunnen krijgen als het hen structureel onmogelijk wordt gemaakt om verantwoordelijkheid te nemen en initiatief te ontplooien.
Bovendien tast de gevangenis de waardigheid van mensen aan. Ook dat blijkt uit het voorval waarmee ik begon. Hoewel het roze vestje formeel dient om gedetineerde van niet-gedetineerde studentes te onderscheiden, is het feitelijk onnodig. Het is dan ook vernederend als dat vestje terug aan moet; het maakt dat je met schroom de blik wil afwenden. Dat is niet de schuld van de bewaarder. Het is de schuld van het instituut gevangenis dat we met zijn allen gecreëerd hebben en in stand houden. Dat bewustwordingsproces is de kern van ons vak.