Soms moet je achter het verdriet kijken naar wat er te vinden is, soms vind je juist daar misschien wel geluk.
“Schat, ik kan niet slapen…,” mompelt ze zachtjes in het donker. Er komt net genoeg maanlicht naar binnen om te zoeken naar zijn silhouet. Ze vindt hem niet. Dan dringt het tot haar door. Ze ligt alleen en ze is niet thuis. Nadat haar man overleed moest zij verhuizen, omdat niemand meer voor haar kon zorgen. Met haar beginnende dementie kon ze niet meer alleen thuis blijven. Nu ze in het verpleeghuis woont, zoek ik haar wekelijks op.
Dan wordt de warme herinnering zo heet, dat ze zich eraan brandt
“We waren 63 jaar samen, moet je weten. Ik denk heel vaak dat hij er nog is. Het bestaat gewoon niet dat hij nu dood is. Ik wéét het wel, maar tegelijkertijd is het ook gewoon net zo níet waar.” Ze vertelt me dat het vooral de nachten zijn, de uren tussen wakker liggen en slapen in, waarin hij nog leeft voor haar. Waarin ze zachtjes tegen hem praat, zoals ze altijd deed ’s nachts. “Hoor jij die sirenes ook?”, “Ik heb zo’n hoofdpijn, even een paracetamolletje pakken.” “Blijf maar liggen schat, ik pak het voor je. Wil je ook nog wat water?” of “Wat was het leuk vandaag hè?”
Maar als er vervolgens geen antwoord komt, als de lieve woordjes opgaan in de stilte van de nacht, wordt de warme herinnering zo heet, dat ze zich eraan brandt. Au…
Het zijn de gesprekjes in bed zoals ik ze ook voer, met mijn lief. De gesprekjes waarvan ik me door háár nu al realiseer hoe waardevol ze zijn, hoe níet vanzelfsprekend. Ze mist hem in de nachten het meest. Zijn warme lijf tegen haar aan, zelfs z’n snurken zou ze nu beter verdragen, denkt ze.
“Het zijn juist die hele gewone dingen die ik zo verschrikkelijk mis”
Vaak houdt ze zich voor dat hij even boodschappen doet. Dat ze ‘m een lijstje heeft meegegeven en dat hij zo terugkomt, met net de verkeerde dingen. Dat ze dan samen de tafel dekken en een boterhammetje eten; gewoon met kaas, die ene lekkere. Zij glaasje karnemelk, hij koffie. En dat ze dan bijna tegelijkertijd zeggen dat ze vanavond gewoon wéér brood eten, met een eitje of zo, omdat ze geen zin hebben om te koken met dit warme weer. “Het zijn juist die hele gewone dingen die ik zo verschrikkelijk mis. Wie bedenkt dat nou, dat dit de dingen zijn waarnaar ik zo terug verlang? Als ik aan tafel zit, dan schieten mij van een stuk kaas soms al de tranen in de ogen. We hadden het zó fijn.”
Als ik ’s avonds na een dag werken in bed plof vraag ik zachtjes: Lief, kom je nog even bij me liggen? Dat vind ik zo fijn…