Eigenlijk had Jozef van Arimathea het graf voor zichzelf gekocht, maar nu mocht Jezus er liggen. Jan Christiaens mediteert met dé Matteüs over dat grootse gebaar.
Hij verschijnt pas helemaal op het einde van het lijdensverhaal ten tonele, hoewel hij zich al langer bij Jezus had aangesloten. Veel weten we niet over hem. Hij was rijk, heette Jozef, en was afkomstig uit de Joodse stad Arimathea. De evangelist Johannes zegt over hem dat hij “een leerling van Jezus was, maar in het geheim, uit schrik voor de Joden” (Joh 19,38). Deze Jozef biedt het nieuwe rotsgraf, dat hij voor zichzelf had laten uithouwen, aan als laatste rustplaats voor het dode lichaam van Jezus.
Aanleiding tot een prachtige bespiegeling in klank
’s Avonds had hij het lichaam van Jezus van het kruis gehaald, het in een zuiver linnen doek gewikkeld en in het graf neergelegd. Het ging om een maagdelijk graf, waarin nog niemand had gelegen. Zoals Jezus werd geboren uit de maagdelijke schoot van Maria, zo krijgt Hij op het einde van zijn leven opnieuw een ongerepte schoot, waaruit Hij nu zal geboren worden tot eeuwig leven.
In de Matthäus-Passion van Bach vormt de figuur van Jozef van Arimathea de aanleiding tot een prachtige bespiegeling in klank. Het recitatief nr. 64 en de aria nr. 65 houden halt bij wat Jozef doet en stellen dat tot voorbeeld voor iedere christen.
Het recitatief nr. 64 focust op de Bijbelse betekenis van het avonduur. Ook al was dat vaak de tijd van de breuk met God – Adams zondeval, de zondvloed, Jezus’ doodsangst in de Hof van Olijven – , op die avond van Goede Vrijdag is het eens en voorgoed een “schone tijd” geworden. Want Jezus heeft zijn kruis volbracht en zo definitief vrede gesloten met God.
Nu is de vrede met God tot stand gebracht
’s Avonds, toen het koel was,
werd Adams zondeval openbaar;
’s Avonds knielde de Verlosser neer.
s’ Avonds keerde de duif weer,
en droeg een olijftak in haar snavel.
O schone tijd, o avonduur!
Nu is de vrede met God tot stand gebracht
want Jezus heeft zijn kruis volbracht.
zijn lichaam komt tot rust,
ach, lieve ziel, ik smeek je,
ga, laat u de dode Jezus schenken,
o heilzaam, o kostbaar aandenken!
De zachtjes kabbelende begeleiding in de strijkers laat deze serene vrede al voorvoelen, zelfs nog voordat de basstem een woord gezongen heeft. Bach geeft trouwens op meesterlijke wijze klank aan de tekst. Zo laat hij op “Adams Fallen” de melodie in de diepte tuimelen, alleen maar om ze op “Jesus hat sein Kreuz vollbracht” des te beslister in de hoogte te laten stralen. Jezus heeft op Golgotha immers de zonde van de eerste mens op zich genomen, om ons weer met God te verzoenen. Hij is bereid geweest voor mij te sterven. Daarom is het goed om, zoals Jozef van Arimathea, het dode lichaam van Jezus als een heilzaam en kostbaar aandenken te ontvangen.
Maar hoe doe ik dat dan, mij Jezus’ lichaam laten schenken? Hoe kan ik nu in het spoor van Jozef van Arimathea treden? Luister maar naar de oproep in aria nr. 65: “O mijn hart, maak u nu rein, ik wil Jezus zelf begraven”.
O mijn hart, maak u nu rein.
Ik wil Jezus zelf begraven.
Want Hij zal voortaan in mij
meer en meer
zijn zoete rust hebben.
Wereld, eruit! Laat Jezus binnen!
In het spoor van Jozef treden, betekent datgene wat je hebt en wat in eerste instantie misschien voor jezelf bedoeld was – zoals het nieuwe graf van Jozef – ter beschikking stellen van God. Want Hij kan er op een veel grotere manier gebruik van maken dan ikzelf. Mijn hart wordt hier een schrijn voor de Heer Jezus, zijn laatste rustplaats.
Niet als een dode, maar levend voor eeuwig
De beweging van verinnerlijking, die als een rode draad door de Matthäus Passion loopt, bereikt hier een eindpunt. Het graf dat ík de Heer Jezus kan aanbieden, is geen koude steen, maar een warm mensenhart. Heeft God niet zelf, bij monde van de profeet Jeremia, aangekondigd dat Hij zijn wet in ons hart zou griffen, en zijn nieuw verbond in ons binnenste zou leggen? (Jer.31,31) In de gekruisigde Jezus is dat nieuwe verbond tussen God en mens ten enenmale belichaamd. In ons binnenste, in ons hart, daar wil Jezus rusten, niet als een dode, maar levend voor eeuwig.
Zo klinkt het in een paasdialoog uit de twaalfde eeuw, die Jezus tot de wenende vrouw bij het graf laat zeggen:
Vrouw, waarom huil je? Wie zoek je? Je bezit hem die je zoekt, en je weet het niet? Je bezit de ware en eeuwige vreugde, en je huilt? Je bezit in je binnenste diegene die je buiten zoekt. Je staat buiten bij het graf te huilen. Maar jouw hart is mijn graf. En ik ben er niet dood, maar ik rust in je hart, levend voor eeuwig.
Daarom: o mijn hart, maak u nu rein, want ik wil Jezus zelf begraven!
Afbeelding: schildering van Hans Feibusch (1898-1998), veertiende statie van de kruisweg in kerk St Alban the Martyr, Holborn. Door Aiden McRae Thomson.