Wel zo eerlijk: iedereen betaalt hetzelfde percentage belasting over zijn inkomen. Maar niet heus, beargumenteert Gerlinde Verbist.
In het publieke debat duikt regelmatig het voorstel van een vlaktaks op. Dat wil zeggen dat men de persoonlijke inkomens van alle burgers aan een zelfde tarief wil belasten, bijvoorbeeld twintig procent. Dat klinkt op het eerste gezicht heel eenvoudig en dus ook heel aantrekkelijk voor de vele burgers die elk jaar met enig wanhoop ‘uitzien’ naar het invullen van hun belastingbrief. Ach, was die maar eenvoudiger. Eén tarief in de personenbelasting, geen aftrekken meer waarvoor je bewijsstukken moeten bijhouden, geen uitzonderingen die alleen een specialist kent. Noteer dat de huidige belastingaangifte en het innen van de belastingen ook veel kost aan overheidsadministratie. Voorstellen die strekken tot vereenvoudiging zijn dus meer dan welkom.
Maar, natuurlijk is er een grote ‘maar’ aan verbonden. Een vlaktaks scoort immers zeer slecht op het draagkrachtprincipe. Volgens dit principe draagt wie rijk is in verhouding meer bij dan wie arm is. De belasting herverdeelt zodat de inkomens gelijker worden.
Voor iemand een laag inkomen weegt een dergelijke belasting namelijk zwaarder dan voor iemand met een hoog inkomen.
Bij een vlaktaks in zijn zuivere vorm is dit niet het geval. Dan dragen alle belastingbetalers een zelfde percentage van hun persoonlijk inkomen af aan de overheid. Wie bijvoorbeeld een inkomen heeft van tienduizend euro per jaar draagt daarvan twintig procent af (dus tweeduizend euro). Iemand met een inkomen van honderdduizend euro betaalt ook twintig procent (dus twintigduizend euro). Een dergelijk proportioneel belastingtarief wordt als onrechtvaardig aangevoeld. Voor iemand een laag inkomen weegt een dergelijke belasting namelijk zwaarder dan voor iemand met een hoog inkomen. Dit is de reden waarom progressieve belastingen zo’n belangrijke fiscale ‘uitvinding’ zijn: onder dit systeem staan rijkere belastingplichtigen een hoger percentage van hun inkomen af dan armeren en worden inkomensverschillen verkleind.
Uiteraard is de discussie tussen voor- en tegenstanders van een vlaktaks sterk ideologisch gekleurd. Voorstellen voor een of andere vorm van vlaktaks komen vaak uit neo-liberale hoek. In de praktijk wordt dan geen zuivere vlaktaks voorgesteld, maar een versie waarbij een belastingvrij deel wordt voorzien. Als dit deel voldoende hoog is, dan betalen lage inkomens weinig of geen belasting. Dit wordt dan ‘sociaal’ genoemd.
Als deze aftrekken vooral hogere inkomens bevoordelen, dan kan de afschaffing ervan inderdaad de belasting progressiever maken.
De Open VLD in Vlaanderen stelt bijvoorbeeld een vlaktaks van dertig procent voor in combinatie met een belastingvrij deel ter hoogte van de armoededrempel. De vlaktaks wordt door dit belastingvrije deel inderdaad progressief. Maar niet in dezelfde mate als in het geval van progressieve schalen, waarbij de marginale tarieven stijgen met het inkomen.
In voorstellen van de vlaktaks worden ook allerhande fiscale aftrekken en verminderingen afgeschaft (zoals voor de eigen woning, voor beroepskosten enz.). Als deze aftrekken vooral hogere inkomens bevoordelen, dan kan de afschaffing ervan inderdaad de belasting progressiever maken. Maar ook hier blijkt uit verschillende studies dat een systeem van verschillende progressieve schalen een betere waarborg is voor een meer herverdelend, en dus meer rechtvaardig, belastingsysteem.
Enkele decennia geleden was het systeem in de meeste landen echter veel progressiever dan nu. In enkele landen bedroegen de hoogste marginale tarieven zelfs zeventig procent en meer.
In België is het hoogste marginaal tarief in de personenbelasting vijftig procent (voor het inkomensdeel dat in 2017 hoger is dan 38.830 euro). Enkele decennia geleden was het systeem in de meeste landen echter veel progressiever dan nu. In enkele landen bedroegen de hoogste marginale tarieven zelfs zeventig procent en meer. Dat was het geval in de Verenigde Staten tussen het einde van de tweede wereldoorlog en het Reagan-tijdperk, maar ook in het Verenigd Koninkrijk tot aan het Thatcher-tijdperk. Het betekende dat een belastingplichtige met een hoog inkomen weinig extra verdiende als hij bijvoorbeeld loonopslag kreeg (omdat zeventig procent of bijna alles ervan werd ingehouden door de staat). De afgelopen decennia is dit in veel westerse landen echter systematisch verlaagd (in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk ligt het hoogste marginaal tarief in de personenbelasting nu onder de vijftig procent).
Die zeer hoge toptarieven leveren misschien niet veel op voor ’s lands begroting. Als we in België op de inkomensschijf hoger dan honderdduizend euro een marginaal tarief van zestig procent (of waarom geen hoger tarief, zoals het tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw was?) zouden toepassen, zal dit niet veel effect hebben op de overheidsinkomsten. Maar dat is geen reden om het niet te doen.
Zij zullen minder snel een hogere wedde vragen aan hun bedrijf, omdat daarvan toch een belangrijk deel wordt afgeroomd.
Thomas Piketty argumenteert dat een hoog marginaal tarief ook op een andere manier zal leiden tot een meer rechtvaardige inkomensverdeling. De grootverdieners zullen hun gedrag aanpassen. Zij zullen minder snel een hogere wedde vragen aan hun bedrijf, omdat daarvan toch een belangrijk deel wordt afgeroomd. Ook zo dragen hoge marginale tarieven bij tot minder ongelijkheid en tot meer sociale rechtvaardigheid.