Anders dan wat eurosceptici beweren, heeft de EU veel goed werk verricht voor onze economie. Vraag is: gaan kiezers die prestaties belonen bij de komende Europese verkiezingen?
Onlangs stond er groot nieuws in de krant. De landen van de Europese Unie zijn het eens geraakt om het bankgeheim op te heffen. Twee lidstaten, Luxemburg en Oostenrijk hebben lang dwars gelegen, maar nu zijn ook zij over de brug gekomen. Dus geen belastingparadijzen meer in de EU. Alle informatie over het ‘zwart geld’ dat ondergedoken zat in banken binnen de EU zal voortaan doorgespeeld worden aan de fiscus van de lidstaten. Goed nieuws voor de bestrijding van de belastingontduiking en minder goed nieuws voor de fraudeurs.
De ervaring leert dat kiezers geen stem uitbrengen uit dankbaarheid voor prestaties in het verleden
Dit is slechts één voorbeeld van het werk dat door de EU wordt verzet. Er zijn er nog vele andere te geven. De bankencrisis is grotendeels bezworen en de euro staat opnieuw sterk. En dat tegen de voorspellingen van vele onheilsprofeten in. De controle op de nationale begrotingen, met de gevreesde maar noodzakelijke aandacht voor de jaarlijkse tekorten en voor de schuldenlast van ieder land, is meer indringend dan ooit en overtreft zelfs die van de nationale parlementen. Wat bij die laatste trouwens nogal wat wrevel wekt.
De vraag is nu of de Europese kiezers voor die prestaties hun dankbaarheid zullen uitdrukken door bij de nakende Europese verkiezingen hun stem uit te brengen en dan liefst niet voor een Eurosceptische partij. De ervaring leert dat kiezers in de regel geen stem uitbrengen uit dankbaarheid voor prestaties in het verleden. Die beschouwen ze al gauw als verworven en als vanzelfsprekend. Zij zijn gevoeliger voor wat nog niet werd gepresteerd. Dat is een eerste reden waarom het euroscepticisme in vele landen in de voorbije jaren zo sterk is toegenomen, en de opkomst bij Europese verkiezingen steevast laag was.
Het is waar dat het beleid van de EU op vele gebieden nog te wensen overlaat. Inzake buitenlands beleid, bijvoorbeeld betreffende Oekraïne, staat de EU zwak. Wij kunnen daar geen troepen inzetten en dat willen wij ook niet. Wij zijn trouwens te afhankelijk van het Russische gas. Ons sociaal beleid is een zo goed als lege doos. Er is zelfs geen akkoord over minimumlonen. Zo blijft de arbeid in Roemenië veel goedkope dan in onze streken. Onfaire concurrentie, hoort men dan zeggen. Maar willen wij de lonen in Roemenië werkelijk zien stijgen tot op ons niveau? Dan verliest dat doodarme land één van zijn grote troeven in de concurrentie met zijn rijkere Europese partners. En dan kunnen wij ons hier niet langer die goedkope Dacia’s aanschaffen.
Er zijn echter nog andere redenen voor de daling van de participatie bij de Europese verkiezingen en voor de stijging van het euroscepticisme, redenen die weinig te maken hebben met de sterke en de zwakke kanten van het Europese beleid. Redeneren in termen van kosten en baten is kenmerkend voor vele hedendaagse beleidsvormers op Europees niveau. Die willen uit het beleid ten minste even veel baten halen als ze er kosten in geïnvesteerd hebben. En dat liefst op korte termijn. “I want my money back” – dat zinnetje van Margareth Thatcher blijft nog altijd nazinderen. De stichters van de Europese constructie dachten anders, meer idealistisch en meer op lange termijn.
Kiezers weten weinig over het Europese beleid en voelen weinig animo om er meer over te leren
Maar, zoals gezegd, de meeste burgers en kiezers redeneren meer in termen van legitimiteit. Hebben zij de gelegenheid gehad om zich over het beleid uit te spreken? Werden hun duidelijke alternatieven voorgelegd door de kandidaten en door hun partijen? Hier is een schoentje dat wringt. Op dit ogenblijk is het duidelijkste alternatief dat tussen eurosceptische en eurofiele partijen. Die keuze is belangrijk. Als er morgen, zoals sommigen vrezen, een blok van 30 % eurosceptici van divers pluimage zou tot stand komen in het Europees Parlement, zou dat een zware handicap zijn voor Europese besluitvormers die vooruit willen. Het parlement heeft immers in Brussel, sinds het Verdrag van Lissabon, een groot gewicht.
Het is waar dat de nakende verkiezingen een meer duidelijke keuzemogelijkheid zullen bieden. De partijfracties in het Europese Parlement hebben nu alle hun kandidaat aangeduid voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Dat zijn de Belg Verhofstadt voor de liberalen, de Duitser Schulz voor de socialisten, de Luxemburger Juncker voor de ‘christendemocratische’ Europese Volkspartij. De Europese verkiezingen worden dus meer gepersonaliseerd, zoals dat al langer het geval was met de nationale verkiezingen.
Zal dat volstaan om meer interesse te wekken voor de Europese verkiezingen? Misschien een beetje. Maar wat is het nut van kopstukken als die buiten hun eigen land weinig of geen reputatie hebben? Daarmee komen we bij het eigenlijke zwakke punt van de Europese electorale proces. De kiezers weten weinig over het Europese beleid en voelen weinig animo om er meer over te leren. Immers, informatie vergaren over het lokale beleid is gemakkelijk, informatie vergaren over supranationaal beleid is moeilijk. Het ‘democratisch deficit’ van Europa is in wezen een informatiedeficit.