Afgelopen weekend werd het huisarrest opgeheven van de Birmese oppositieleider Aung San Suu Kyi. Talloze van haar medestanders kwijnen echter nog weg in massagevangenissen, niet beschermd door hun beroemdheid. Een column van Jan Stuyt SJ.
De afgelopen vijftien jaar heb ik twintig keer een brief gestuurd naar University Road 54 in Rangoon, Myanmar. Het waren brieven in het Engels ter bemoediging aan Mevrouw Aung San Suu Kyi – de oppositieleider van Birma onder huisarrest. Natuurlijk heb ik nooit antwoord gehad, dat verwacht je niet als je dit soort brieven schrijft, evenmin als bij een brievencampagne van Amnesty International. Dit weekeinde werd het huisarrest opgeheven – natuurlijk ná de recente verkiezingen. Vanzelfsprekend ben ik ontzettend blij voor de dappere, mooie vrouw in haar longyi, een soort wikkelrok, en met haar stralende glimlach die ze heeft weten te bewaren. Maar ik ben zo ontzettend bang dat het alleen maar windowdressing is van het regime. De beroemdste politieke gevangene van Azië wordt vrijgelaten, maar haar familieleden en partijleden van de National League for Democracy wier namen maar weinigen kennen blijven vast zitten.
Het land Birma, of Myanmar zoals de generaals het land herdoopt hebben, is zeer gesloten. Ik ben er twee keer geweest. Eénmaal illegaal, een jaar of vijftien geleden. Ik ben toen met een boot de Salweenrivier overgestoken vanuit Thailand. In die tijd werkte ik voor de Jesuit Refugee Service in Thailand en ontmoette dagelijks vluchtelingen uit Birma. De tweede keer was op een toeristenvisum in 2004. In die tijd schreef ik al mijn brieven aan haar en las ik alles wat er te lezen was over het leven in Birma. Het huis van de jezuïeten in Rangoon waar ik logeerde is niet ver van University Road, maar ik ben niet gaan kijken omdat ik mijn gastheren niet in gevaar wilde brengen. Van dat bezoek herinner ik me vooral dat Rangoon een mooie groene parkstad in verval is en ik denk aan de lange rijen zwijgende monniken die ’s ochtends al voor zonsopgang hun ronde maken met hun bedelnap door de stille, met mist gevulde straten.
“Fear is a habit, I am not afraid” is een van de meest aangehaalde uitspraken van Aung San Suu Kyi. Wat schrijf je aan zo iemand in je twintigste brief, als je niet in herhaling wil vallen? Wat heb ik te vertellen aan iemand waar ik tegenop zie en die ik bewonder om haar volgehouden inzet voor gerechtigheid en vrede? Soms schreef ik haar over mijn contact met de Rohinga’s, moslims, vluchtelingen uit Birma in het straatarme buurland Bangladesh. Een andere keer over de Amerikaanse priester in Bangkok die in de jaren zestig Birma uitgezet was en die me pas nog toevertrouwde: “Ik bid voor haar elke avond.” Meer dan eens schreef ik dat we haar medewerkers niet vergeten die ook gevangen zitten, en die niet beschermd zijn door hun beroemdheid, maar anoniem wegkwijnen in massagevangenissen.
Minka Nijhuis schrijft al vele jaren met gezag over Birma. Zij kreeg in april dit jaar de Bob den Uyl-prijs voor haar laatste boek. Het heet Birma, Land van Geheimen. Ze doet verslag van een gesprek dat ze had met Suu Kyi in 1995. Ze vraagt haar: “Waarom doet u dit? Wat houdt u gaande?” Het antwoord was: “Mensen. Mensen die ik gelukkig wil zien”. Nijhuis voegt er aan toe: “Van de meeste politici zou ik zo’n uitspraak wantrouwen. Haar geloof ik, na alles wat ik heb gezien.”