Een recent akkoord over onderwijshervormingen in Vlaanderen wordt alom als zoutloos compromis afgedaan. De vraag is echter: was een ander akkoord denkbaar?
“Olifant baart muis”. “Oude wijn in nieuwe zakken”. “Gemiste kans”. Een greep uit de Vlaamse krantencommentaren midden januari, kort nadat de Vlaamse regering een moeizaam onderhandeld akkoord sloot over de hervorming van het secundair onderwijs.
Vanwaar de ontgoocheling? Een structureel verankerd uitstel van de studiekeuze tot de leeftijd van 14 jaar komt er niet. Veel keken uit naar een inhoudelijk gelijkvormig schoolcurriculum voor 12- en 13-jarigen, wat de ‘brede eerste graad’ wordt genoemd. Dat komt er dus niet. Ook blijft de overgang van het éne middelbaar onderwijstype naar het andere vanaf 14 jaar moeilijk. In de kranten lees je dat de tussenschotten tussen de verschillende onderwijsvormen – algemeen, beroeps, technisch, kunst – blijven bestaan.
Naast de redelijke argumenten is een stevige dosis ‘emo’ nooit ver weg in dit debat
Wat wel verandert: minder richtingen in de tweede (14-15 jaar) en de derde graad (16-17 jaar), een tikkeltje meer inhoudelijke programmatie vrijheid voor scholen in de eerste graad (12-13 jaar), en dit bedoeld als stimulans richting domeinscholen. Dit zijn scholen die zich organiseren rond één tot maximaal acht inhoudelijke hoofdthema’s, zoals taal en cultuur, of wetenschap en techniek, economie en organisatie… en die thema’s ontwikkelen in de drie belangrijkste opleidingsvormen: een beroepsopleiding rechtstreeks gericht op de arbeidsmarkt, en twee opleidingen gericht op voortgezet onderwijs: de meer praktisch technische opleiding, en de meer theoretische algemene vormende opleiding.
De ‘brede eerste graad’ bleek bij uitstek het politieke struikelblok. Voorstanders van de brede eerste graad willen de studiekeuze van leerlingen zolang mogelijk uitstellen, en alle types van leerlingen zo lang mogelijk bij elkaar houden om ze te laten proeven van allerlei onderwijsvormen en inhouden. Zo wil men het nefaste ‘cascade-effect’ te lijf gaan. Dit is een typisch Vlaams onderwijsfenomeen: ouders mikken voor hun kinderen bij de start te vaak op een school die voorbereidt op de intellectueel veeleisende algemeen vormende opleiding. Veel kinderen falen daar, en moeten de ‘cascade’ af naar intellectueel minder zware richtingen, om ‘onderaan’ gefrustreerd en schoolmoe uit te komen op bijvoorbeeld een beroepsschool.
De tegenstanders vechten dan weer tegen de pedagogische vervlakking die zo’n brede eerste graad met zich meebrengt. Ze wijzen op de zeer hoge Pisa-scores (Europese kwaliteitsnorm) voor algemene vorming in Vlaanderen, en willen dit zo bewaren in het belang van onze kennismaatschappij. Zij willen leerlingen dus jong uit elkaar halen door ze te laten kiezen tussen diverse opleidingspakketten.
Het drama in Vlaanderen is dat er enerzijds inderdaad zeer hoog gescoord wordt op Europees vlak (talen, wetenschappen en wiskunde), en anderzijds dramatisch slecht wordt qua schooluitval (schoolmoeheid en hoge percentages diplomaloze schoolverlaters). Dit dubbelfenomeen hangt causaal samen met kansarmoede, alsook met de culturele achtergrond van de leerlingen. Het hele onderwijsdebat situeert zich in het hart van het integratiedebat.
Het typisch Vlaamse wantrouwen maakt veel kapot en weinig mogelijk
Naast de redelijke argumenten is een stevige dosis ‘emo’ nooit ver weg in dit debat. In een grootstedelijke context waar de diversiteit het grootst is, zal het gros der scholen pleiten voor een brede eerste graad, in een provinciale context eerder voor het oude systeem. Enkele dagen voor het regeringsakkoord schreven 37 schooldirecteurs uit het landelijke West-Vlaanderen nog een open brief aan de grote baas van katholieke onderwijs in Vlaanderen, met de eis te stoppen met pleiten voor een brede eerste graad…
Wat de redelijkheid van de argumenten betreft, scoren voor- en tegenstanders: het huidige ‘cascade-effect’ is uitermate onrechtvaardig en op lange termijn dodelijk voor de sociale gezondheid van onze samenleving. Maar ook de vervlakking in het algemeen vormend onderwijs is bedreigend (de Pisa-scores waren vroeger nog beter), want het is gelinkt aan de veranderingen in de leerplandoelen over de laatste decennia (onder meer met een verschuiving van het verwerven van kennis naar vaardigheden). ‘Sterke’ leerlingen worden opgeofferd ten voordele van de ‘zwakken’, zo heet het.
Was er dan echt geen ander compromis mogelijk dan het zoutloze akkoord dat recent het leven zag? Nee. Het doet me pijn om het hier zo bot te moeten affirmeren. Het debat was te gepolitiseerd en de Vlaamse overheid heeft zich de laatste decennia ontpopt tot een regelneef, waardoor de zelfbeschikking van het onderwijs – nochtans een grondwettelijk recht – steeds meer uitgehold wordt.
Bij de Nederlandse noorderburen, die doorgaans niet vies zijn van een streng regeltjesbeleid, wordt de soep niet zo warm gegeten als ze wordt opgediend. Hun pendant van de brede eerste graad bestaat er al lang, maar schooldirecteurs geven het grif toe: “Natuurlijk maken we ‘sterke’ en ‘minder sterke’ jaargroepen op dezelfde school. Te diverse groepen zijn pedagogisch immers niet hanteerbaar.” En de overheid? Die maalt er niet om, maar begrijpt.
De verlokking van ‘business as usual’ is nu groot
In Vlaanderen zou dit nooit gepikt worden, zelfs niet als het in het belang zou zijn van alle leerlingen. In Vlaanderen is het wantrouwen van de overheid naar de scholen te groot, en het wantrouwen van de gewone burger naar de overheid is dat evenzeer. Dat wantrouwen maakt veel kapot en weinig mogelijk.
Dit compromis dus maar. Net voldoende vrijheid om een impuls te geven aan de verdere ‘vermarkting’ van het Vlaamse onderwijs, aan de groeiende neiging om het accent te leggen op marktrijpe vaardigheden. Onze jezuïetenscholen in Vlaanderen doen er goed aan om zich binnen deze gewijzigde context grondig te bezinnen. Het behoudsgezinde segment binnen onze scholen herademt opgelucht: “De brede eerste graad komt er niet, en de tussenschotten blijven bestaan.” Anderen treuren omdat er onvoldoende ruimte is gecreëerd om te komen tot een rechtvaardiger kansrijk systeem voor elke leerling.
De verlokking van ‘business as usual’ is nu groot. Deze status quo-gedachte is waarschijnlijk een valkuil. Want de cultuurcontext in onze samenleving is grondig aan het veranderen. Creatief trouw blijven aan de ignatiaanse pedagogiek zal maar lukken als onze scholen zich blijven heruitvinden.