Is het terecht dat het Christen Democratisch Appel (CDA) zich een christelijke partij noemt? Politicoloog Guido Dierickx antwoordt voorzichtig positief.
Dikwijls wordt gesteld dat de grote politieke revoluties van eind achttiende eeuw ons drie waarden nalieten om richting te geven aan het politieke beleid: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Onze ‘liberalen’ leggen de klemtoon op de eerste van die waarden, onze socialisten op de tweede, onze christendemocraten op de derde.
Het CDA heeft onlangs zijn verkiezingsprogramma voor de periode 2021-2025 voorgesteld. Blijft de partij de waarde van de ‘solidariteit’ beklemtonen? Mag zij blijven beweren een christelijke of althans een christendemocratische partij te zijn? Na lezing van het programma mag deze buitenlandse waarnemer die vraag voorzichtig positief beantwoorden.
In de tekst wordt weinig melding gemaakt van religie in het algemeen en van christendom in het bijzonder. En waar dit wel gebeurt, gaat het enkel om de herhaling van reeds vertrouwde standpunten. Er wordt gepleit voor de vrijheid van godsdienst, ook in het publieke domein. En bijgevolg ook voor vrijheid van onderwijs en voor ruimte voor bijzondere (confessionele) scholen. Maar daar blijft het bij. Op de vraag of scholen naast opleiding ook esthetische, ethische en levensbeschouwelijke vorming zouden moeten aanbieden gaat dit document niet in.
Van christendemocraten kan je natuurlijk verwachten dat zij werk maken van de strijd tegen de armoede.
Meer is te leren uit het beleid dat het programma voorstelt op domeinen die op het eerste gezicht weinig met religie te maken hebben, maar die wel uitgaan van een gedachtegoed dat affiniteit vertoont met het christelijke.
Die affiniteit is niet op de eerste plaats te zoeken in de voorstellen die betrekking hebben op de sociaaleconomische tegenstelling tussen links en rechts. Van christendemocraten kan je natuurlijk verwachten dat zij werk maken van de strijd tegen de armoede. En inderdaad besteed het document daaraan nogal wat aandacht. Het wettelijk minimum uurloon moet omhoog met 10 procent. Er moet een beurs komen voor jongeren die verder willen studeren. En aan iedereen moet de kans geboden worden om levenslang te blijven studeren en om zich een plaats te veroveren op de arbeidsmarkt. Dat is goed voor de individuen en voor de samenleving.
Waar het gaat om de strijd tegen de sociaaleconomische ongelijkheid, blijven de voorstellen aan de schuchtere kant. Er wordt uitgehaald naar de excessieve lonen en bonussen voor vele grootverdieners. Maar tevens wordt beklemtoond dat wie meer werkt meer mag verdienen.
Daarom mag de marginale belastingdruk, het aanslagtarief op de hoogste schijf van het inkomen, niet hoger dan 49,5 procent zijn, waar dat nu kan oplopen tot 60 procent. En dat terwijl in feite de hoogste inkomens niet voortkomen uit arbeid maar uit de opbrengst van vermogens. Nee, erg progressief klinkt dat niet. Maar wellicht hoopt het CDA de kloof tussen arm en rijk, tussen werknemers en werkgevers, enigszins te dichten door hen aan te zetten tot hechtere samenwerking en tot compromissen waarbij ieder te winnen heeft.
Het CDA heeft inderdaad een samenwerkende samenleving voor ogen. Dat ideaal is de rode draad in het programma. Geen conflicten, wel coöperatie. Coöperatie is een remedie tegen de hedendaagse tendensen tot globalisering enerzijds en tot individualisering anderzijds. Met dat model zijn wij vertrouwd waar het gaat om de verhouding tussen werkgevers, werknemers en de overheid. Het staat bekend als het ‘Rijnland-’ of ‘poldermodel’. Dat model wil het CDA toepassen in andere domeinen van de samenleving.
Het CDA is eerder een koele minnaar van grotere bevoegdheden voor Europa
Welke is de beste kring om deze samenwerking tot stand te brengen? De lokale kring (het gezin, het dorp) blijft waardevol, maar is te klein om alle nodige partners samen te brengen. Goede samenwerking vereist een nabijheid waarin de aanbieders van cultuur, van verkeer, van onderwijs, van ontspanning, van werkgelegenheid, van sport, van geneeskundige en geestelijke zorgen (enzovoort) voorhanden zijn en hun bijdrage willen leveren.
Nationale en supranationale samenwerkingsverbanden zijn eveneens waardevol maar mogen niet overvraagd worden. Samenwerking op deze hoge niveaus mag die op lagere niveaus niet bemoeilijken. Daarom is het CDA een eerder koele minnaar van grotere bevoegdheden voor Europa en maakt zij weinig melding van hervormingen van de EU die anderen wenselijk vinden. Het wil de regel van de unanimiteit en dus het vetorecht behouden in strategisch belangrijke kwesties zoals de landsverdediging en de Europese begroting.
Nee, de samenwerking dient heden ten dage vooral ontwikkeld te worden op regionaal niveau. Het meest opvallende voorstel is het invoeren van regionale kieskringen zodat de vertegenwoordigers van het volk zich ook vertegenwoordigers van een regio zouden voelen.
Maar even ver kan de ambitie van een politieke partij niet reiken.
Andere voorbeelden van dit “regionalisme” zijn legio. Zo wil het CDA de oprichting en de opwaardering van regionale ziekenhuizen en onderwijsinstellingen, wil het ook de bevordering van regionale economische groeipolen en wooncentra. Dit meest originele van het programma zou een uiteenzetting verdienen die meer omstandig is dan deze bijdrage.
De uiteindelijke bedoeling van deze samenwerking blijft niet beperkt tot overwegingen van praktische aard. Het CDA heeft niet minder dan de vorming van gemeenschappen voor ogen, gemeenschappen waarin mensen naast meer materiële welvaart ook een groter geestelijk welzijn kunnen vinden.
Het communitarisme van het CDA neemt afstand van het individualisme van links en van rechts. Daarmee zit het op dezelfde lijn als het christendom dat eveneens de vorming van menselijke gemeenschappen wil bevorderen, zelfs van een universele gemeenschap. Maar even ver kan de ambitie van een politieke partij niet reiken.
Foto: Wopke Hoestra voorgedragen als lijsttrekker, via cda.nl