De plechtigheden rond Prinjesdag vormen een betekenisvol ritueel voor Nederland. Het is een subtiel spel van meesters en dienaars, waarin wij zelf een beslissende rol spelen.
Prinsjesdag; ieder jaar op de derde dinsdag van september is het weer zover. De binnenstad van Den Haag is afgezet. Militairen staan in ceremonieel tenue langs de route. Tienduizenden belangstellenden komen op de gebeurtenis af, en ruim een miljoen kijkers volgt het op de televisie. Koetsen rijden af en aan. En de koning spreekt met zijn troonrede de verzamelde volksvertegenwoordiging toe, en opent het nieuwe politieke jaar.
Het is een kleurrijk en plechtig spektakel. Maar wat betekent het voor ons? Als je katholiek bent, heeft het kerkelijke geloofsleven je waarschijnlijk met rituelen vertrouwd gemaakt. Sommigen van die rituelen zijn verbonden met sleutelmomenten in een mensenleven, zoals geboorte of dood, of levenskeuzes als het huwelijk. Anderen zijn eerder bedoeld voor het leven van alledag, zoals de viering van de eucharistie op zondag.
Ook in een politieke gemeenschap zijn rituelen van belang
Wat voor alle rituelen geldt, is dat ze ons helpen om stil te staan bij wat niet zo vanzelfsprekend is in ons leven. Tijdens zulke vieringen maken wij even pas op de plaats. Ze nodigen ons uit om te reflecteren – letterlijk ons terug te buigen – op gebeurtenissen die belangrijk voor ons zijn. Of ze helpen ons om diepten te zien in de schijnbare vanzelfsprekendheid van ons dagelijks leven. Rituelen geven ons bovendien een vorm voor dat terugkijken en herwaarderen; met woorden en gebaren, met kaarsen en wierook, en met muziek en gezangen.
Soms hebben wij zelf rituelen ontwikkeld in ons leven, zoals bijvoorbeeld wanneer iemand een kaarsje opsteekt voor een examen, of een sporter z’n gelukssokken aantrekt voor een belangrijke wedstrijd. Maar meestal vieren wij rituelen juist als gemeenschap, en verwijzen zij naar iets waarvan wij wel deel uitmaken, maar dat ons tegelijkertijd overstijgt.
Rituelen zijn dan ook niet alleen van belang voor een geloofsgemeenschap. Ook in een politieke gemeenschap zijn rituelen van belang. Het ritueel van Prinsjesdag is zo’n betekenisvol ritueel voor ons land.
Dat belang van Prinsjesdag kan natuurlijk op veel verschillende manieren worden belicht en geschetst. Eén duiding wordt zichtbaar, door te kijken naar het subtiele spel van de rolverdeling tussen de koning en de ministers.
De koning is inmiddels van meester tot dienaar geworden
De koning spreekt – namens de regering – de troonrede uit. Ooit, toen koning Willem I op 2 mei 1814 de eerste troonrede uitsprak, was de koning zelf verantwoordelijk voor de inhoud ervan. De ministers waren zijn dienaars (de titel komt van het Latijnse woord ‘ministrare’, hetgeen ‘dienen’ betekent), terwijl de koning veel beleid zelf bepaalde. Inmiddels zijn de verhoudingen totaal veranderd, en zijn de ministers de meesters geworden. Zij bepalen het te volgen beleid, leveren ieder hun kopij aan voor de tekst van de troonrede, en de minister-president is de eindredacteur van het geheel.
In zekere zin is de koning inmiddels van meester tot dienaar geworden. Hij (of, tot in het recente verleden, zij) staat immers boven de partijen. De koning spreekt de troonrede uit, ongeacht de vraag uit welke partij de minister-president afkomstig is, los van de politieke kleur van de regerende coalitie, en vooral ook: ongeacht de vraag of de koning het nu persoonlijk eens is met die rede of niet. De koning staat voor het algemeen belang. Niet voor zijn eigen belang.
Het verschil in de rol van de betrokken politici enerzijds en de koning anderzijds wordt ook ieder jaar weer zichtbaar in het feit dat er van tevoren “uit de troonrede gelekt wordt”. Dat is ernstig. Maar niet belangrijk. Het is ernstig, omdat de koning met de troonrede het nieuwe zittingsjaar van het parlement opent. En het is niet netjes om op dat begin vooruit te lopen door stiekem bepaalde dingen al bekend te maken. Dit schendt – vindt menigeen terecht – de staatskundige verhoudingen. Maar belangrijk is het niet. Het toont immers eens te meer, dat het juist de koning is die boven de partijen staat, en dat dit voor de politici niet geldt.
Hopelijk voelen die politici zich echter – ondanks de noodzaak om te scoren en om controle uit te oefenen in het politieke proces – ook dienaars. Ook zij dienen immers uiteindelijk dat algemene belang, waarvan de koning op Prinsjesdag het herkenbare gezicht is.
Samenleven kan alleen als wij willen bijdragen aan het welzijn van anderen
Dit subtiele spel van meesters en dienaars komt uiteindelijk samen in de rol die ieder van ons speelt. In het algemeen belang gaat het immers om het belang van ieder van ons, en tegelijkertijd om het belang van het geheel van onze Nederlandse samenleving. Aan die samenleving draagt ieder van ons bij, met zijn of haar werk, als vrijwilliger of als goede buur voor onze naasten. Met die bijdragen dienen wij onze samenleving. Maar wij zijn in die samenleving ook de uiteindelijke meesters. Want de politieke verhoudingen worden door ons bepaald, ieder keer wanneer wij naar de stembus gaan.
Prinsjesdag is daarmee een ritueel waarin wij allemaal betrokken zijn, als burgers van een rechtstaat waarin een regering zich moet verantwoorden aan een volksvertegenwoordiging, en waarin ieder van ons – minister of burger – herinnerd wordt aan een alledaagse maar betekenisvolle waarheid: samenleven kan alleen als wij willen bijdragen aan het welzijn van anderen. De pet van de dienaar past ons allemaal.