In de uitgestrekte industriële woestenij trof de eenzame fietser geen mens. Maar in de verte gloorde een teken van leven: een kerktoren…
Het was op een zondag en de fietser wilde iets nieuws gaan ontdekken, een streek ten noorden van de stad. Tot zijn schaamte had hij op de landkaart gemerkt dat hij daar nog nooit was geweest, een terra incognita, het havengebied. Hij moest al gauw ervaren dat dit voor iemand met een conventionele fiets een heel groot gebied was en op zondag ook een heel leeg gebied.
Geen mens, elke vierkante meter was voorbehouden voor fabrieken en parkeerplaatsen.
Maar dat hinderde hem niet. Want wat een ontdekking! Daar waren industriële vestigingen te bewonderen, nieuwer en groter en majestueuzer dan hij ooit had vermoed. Een economische weelde die men best niet zou tonen aan bezoekers uit Charleroi, die stad met haar verroeste staalfabrieken uit de industriële revolutie. Bij die aanblik kwam een gevoel van trots bij hem op. Hier werd veel geld geïnvesteerd, hier wordt veel geld verdiend. Daarvan leeft de sta, leeft het land. Kom dat zien.
Na vele kilometers van nog meer fabrieken en nog meer parkeerterreinen begon bij de fietser evenwel een andere gedachte op te komen. Was het omdat hij, zoals steeds in deze streek, wind op kop had en de kilometers zich lieten voelen?
Hij begon zich af te vragen: waar zijn hier de mensen? Waarom geen mensen hier, tenzij een zeldzame luidruchtige vrachtwagen die snel uit de verte opdoemde en snel weer in de verte verdween. Geen mens, zelf geen plantsoen, geen boom, geen struik. Elke vierkante meter voorbehouden voor fabrieken en parkeerplaatsen. De fietser begon zich een heel eenzame fietser te voelen.
Moest even verder niet een dorp liggen? Nee, op wegwijzers moest je hier niet rekenen. Die waren hier nergens te bespeuren, wellicht omdat er niets anders aan te wijzen was dan fabrieken en parkeerterreinen. Ja, toch, daar in de verte een kerktoren. Een kerktoren, dat houdt een belofte in, een oasis in de industriële woestijn. Bij een kerktoren hoort immers een kerk en een dorpskom en huizen en mensen en een café met een terrasje. Geen dorp zonder een terrasje in Vlaanderen. Dat is een traditie, dat is haast een wet. Dus daarheen.
Het dorp lag begraven onder een dikke laag beton, opgeofferd aan de economische groei
Die toren bleek echter verdacht moeilijk te vinden. Vele malen naar links en naar rechts en rechtsomkeer. En eindelijk, daar was hij dan. Maar wat een ontgoocheling. Hij stond daar verwaarloosd, enkel omringd door de grijze beton van een fabrieksloods en nog een parkeerterrein. Er groeiden struiken door zijn ramen. Geen kerk meer, geen woningen, geen mensen, geen terrasje.
De oasis bleek een fata morgana. Wilmarsdonk, waar vroeger onze aardappelen vandaan kwamen, waar in 1703 een gedenkwaardige veldslag was geleverd tussen Hollandse en Franse troepen, dat Wilmarsdonk was nu minder dan een spookdorp geworden. Het lag begraven onder een dikke laag beton. Opgeofferd aan de economische groei. Geen wonder dat de fietser hier de enige bezoeker was. In dit oord kwamen mensen nog enkel om te werken, niet meer om er te wonen. En zij die hier kwamen werken, maakten zich tijdens het weekeinde zo vlug mogelijk uit de voeten. Weg van dit oord zonder natuur en zonder cultuur…
Gelukkig had de fietser een kaart. Met enige volharding kon hij zijn weg terug vinden langs een natuurreservaat met een vijver en eenden en bomen en met daarachter huizen met mensen en terrasjes. Terug naar de wereld waar mensen wonen. En waar kerktorens nog kerken hebben.