Te lang is de Europese Unie voor Nederland vooral een boekhoudkundige som geweest. Jos van Gennip pleit voor een ‘re-ideologisering’ van het Europa-debat.
Willem Drees was niet voor een verenigd Europa. De sociaaldemocratische premier was wantrouwig tegen ‘Europa Vaticana’ en ambtenaren hoorden achter hun bureau en niet in de trein naar Brussel te zitten. Ook de liberalen, met de Rotterdamse havenbaronnen voorop, waren tegen. Rotterdam vreesde aantasting van zijn handels- en doorgangspositie; per slot van rekening lagen economisch en politiek gezien onze belangen bij overzeese allianties.
Nu was er ook op vele andere plekken in Europa weerstand tegen het naoorlogse verzoenings- en anticommunistische programma van Europese supranationaliteit. Maar overal in de andere vijf stichterslanden waren het vooral katholieken die het voortouw namen en de doorslag gaven. Voor de drie ‘Vaders van Europa’, Schuman, Adenauer en De Gasperi, was de combinatie van hun katholieke wereldbeeld met persoonlijke en politieke drama’s in de eerste helft van de vorige eeuw, bepalend voor hun visie, engagement en actie.
Nederland deed mee omdat de rekensommetjes er zo goed uitzagen – maar van harte?
Maar ook Luxemburgers en Belgen volgden die combinatie van politiek belang en op vooral het neothomisme gestoelde overtuiging. Daartoe gestimuleerd door katholieke bewegingen als Pax Christi en door een directe inzet van met name paus Pius XII. Beck en Werner uit Luxemburg, en in België Eyskens, Tindemans en later Martens, zouden symbool staan voor dat unieke historische project. Samen met ‘de Vaders’ zouden zij de tegenstand te boven komen.
Het is opvallend hoe afwezig grote Nederlandse katholieke namen in het Europees project zijn. Natuurlijk: er waren Maan Sassen en Marga Klompe. Maar het waren vanuit Den Haag mensen als Wim Beyen en Sicco Mansholt – respectievelijk een partijloze liberaal en een sociaaldemocraat – die op beslissende momenten de koers bepaalden. (Beyen zou zich overigens jaren later katholiek laten dopen!)
We deden wel mee, omdat de rekensommetjes er voor ons zo goed uitzagen – en zien (denk aan de landbouwexporten en -subsidies) – en omdat we in Europa toch niet achter konden blijven… Maar van harte? Niet bij de politieke, diplomatieke en zelfs economische elite. Londen en Washington lagen dichterbij dan Brussel. En waar elders de katholieke partijen de motor waren en bleven in dat eenwordingsstreven, bleef onze KVP vooral gevangen in de naoorlogse agenda van de verzorgingsstaat. Buitenland was voor ons vooral verloren Indië, te behouden Nieuw-Guinea en te vrezen Moskou. Europa: no love lost, op zijn best een verstandshuwelijk.
Maar daarmee komen we ook aan de kern van de huidige malaise. Decennialang is Europa voor ons vooral een boekhoudkundige som geweest, waarbij we ook nog dikwijls de verkeerde kolommen invulden.
We ontkomen er niet aan de onderliggende, fundamentele vragen te stellen
Bij het Europa-referendum stelde nota bene de officiële belangenorganisatie van de boeren zich neutraal op, ondanks de overvloedige subsidies, die uit Europa binnen waren gestroomd, en de agrarische producten de omgekeerde richting uit: dank zij een interne markt met de daarvoor noodzakelijke Europees regelgeving. Vervolgens stemden de meeste boeren tegen, omdat Europa zoveel regels oplegde! En als de netto belastingbetalingen negatief zijn richting Europa, wordt nagelaten de echt zwarte cijfers te schrijven van de miljarden, die we als bedrijfsleven aan het project verdienen.
Wat er van het Europa-debat overbleef ging dan vooral over competenties van het Europees Parlement, die uitgebreid moesten worden, of over die van de Raad, die beperkt moest worden, of de Commissie, die meer gecontroleerd moest worden. Het instrument dus en nooit de vraag: waartoe dient Europa in de 21e eeuw? Nu, dus, een halve of kwart eeuw nadat de verzoening een feit is geworden, de wederopbouw geslaagd en het communisme verslagen. Zo zullen we er dus nooit komen met louter boekhoudkundige rechtzettingen en cosmetische aanpassingen.
We zullen er niet aan ontkomen deze keer wel de onderliggende en fundamentele vragen te stellen: de vraag naar het wat en waarom. In die volgorde. Wat voor soort samenleving willen we opbouwen op ons continent? En waarom is een supranationaal Europa daarvoor nodig? Niet anno 1957, maar anno 2014. Maar voor de Nederlandse politici, en voor het publieke debat betekent dat een omslag. Die vragen zijn niet te beantwoorden zonder re-ideologisering van het publieke discours. De terugkeer van de Grote Verhalen. Wat is een goede samenleving? Wat zijn de dragende waarden van de politieke keuzes? En wat is de vertaling van ‘het algemeen belang’ als einddoel? Waarden als kernbegrip.
Het betekent ook dat we aansluiting zoeken bij en kennis nemen van de nieuwe realiteiten in de samenleving zelf: de revolutionaire demografische ontwikkelingen, de aanwezige en komende technologische doorbraken en vooral de veranderingen in denken en cultuur – wat denkt de Europeaan nu, en vooral: wie is zij of hij? Dus voorbij de fact free politics. Hier is het kernbegrip identiteit.
De Europese verkiezingen gaan over de kantelperiode van de komende vijf jaar
Ten slotte moeten we de zo fundamenteel veranderende geopolitieke context op ons laten inwerken, waarin niets meer hetzelfde zal zijn als in de vorige eeuw: te beginnen met een Europa, dat binnenkort minder dan vijf procent van de wereldbevolking en navenante politieke en economische macht zal representeren. Transitie, dat is het hier.
Waarden, identiteit, transitie, dat vereist herbronning, dat vereist kennis, dat vereist realisme, en een in de politiek zo graag vermeden langetermijnvisie. Alleen op die basis kan hier en elders het Europa-debat vernieuwd worden en de Europese verbintenis intact blijven. De Europese verkiezingen van 22 mei gaan over de kantelperiode van de komende vijf jaar. Stemmen op kandidaten met visie en moed is één ding. Maar het werken aan de heruitvinding van Europa is onvermijdelijk om tenminste het verstandshuwelijk te redden, en misschien Europa zelfs een nieuwe aantrekkelijkheid te geven.