Een moeder treurt bij haar gestorven kind; een krantenfoto met oude religieuze weerklanken. Een meditatie van Bert Daelemans SJ bij een actueel Stabat Mater.
Soms, bij het ’s ochtends openslaan van de krant, slaat ook de wereld in een oogopslag open. Die dag zag ik een moeder met kind; het had een Kersttafereel kunnen zijn. Het licht, als zachte gloed, schreed zijdelings over haar gelaat. Daar stond zij, een moeder in de schaduw van haar kind, dat daar zo vredig lag in het witte avondlicht. Stabat Mater. Een jonge Afghaanse moeder, die voor de achtste keer een kind begraaft, omdat de kou hen te sterk af was, amper een maand geleden, niet ver hier vandaan in een vluchtelingenkamp. Moeder en kind op de dool, niet knus gezellig thuis, want er was geen plaats voor hen in de wereldherberg. Wanneer een oogopslag een slag is in je gezicht, dan kun je daar niet blijven zitten; dan moet je iets doen.
Durven wij onze blik te laten rusten op dit intieme mensentafereel, dat de krant zo bloot en broos op onze ochtendtafel uitspreidt? Pijn is intens en intiem. Vaak weten wij geen weg met de pijn van een ander. Hoe graag willen wij, zoals die oude vrouw, gewoon in alle stilte een arm slaan rond die treurende Moeder. In alle stilte. Want wij hebben ons lichaam nog om zoveel aan elkaar te zeggen. Woorden klinken te hard in die sacrale beschouwing van Moeder en Kind. Woorden rijten de wond open en wie weet waarom. Kan mijn ogenblik de afstand overbruggen tussen haar en mijn kwetsbare intimiteit? Als deze week de Moeder van God daar zo staat, durf ik dan zo diep in Gods kwetsbaarheid door te dringen dat de wereld er beter van wordt?
De Goede Week draagt diep in haar het warmhartige Kersttafereel, dat drie maanden geleden bedolven werd onder groen en rood koopjeswaar. Het dode goddelijke Woord is verstomd. Rest enkel nog een heilige Stilte die boekdelen spreekt (Joh. 21:25) en een andere naam draagt, de heilige Geest. In die beschouwende stilte tussen Moeder en Kind kan ook ik mij laten aanspreken om niet bij de pakjes te blijven zitten, maar iets te doen – al is het maar het Woord in de mond te nemen om te spreken van die goddelijke Zin die diep vervat ligt in onze mensenwoorden en mensenpijn. God zijn houdt niet enkel een afdalen in van hemelse majesteit naar aardse nederigheid (Fil. 2:8), maar ook een onwillekeurig binnenwerelds verplaatst worden, een onzeker thuisloos vluchtelingenbestaan waar niemand op zijn plaats is. Ja, wat binnenwerelds gebeurt laat God niet koud.