Dat bidden een spirituele aangelegenheid is, soit. Maar geldt dat ook voor het werk dat wij doen? Volgens Benedictus en Ignatius wel. Hugo Roeffaers SJ komt met een praktische vertaling.
De christelijke kijk op arbeid is ongetwijfeld sterk bepaald door het paradijsverhaal waarin arbeid beschouwd wordt als straf voor de zonde: ‘Zwoegen zul je om van de akker te eten. In het zweet zult gij werken voor uw brood’. Dat lezen we in het derde hoofdstuk van het boek Genesis.
In het hoofdstuk dat daaraan voorafgaat, staat te lezen dat Jahwe de mens in de tuin van Eden plaatste om hem te bewerken en te beheren. Dat was vóór de zondeval. De mens krijgt hier de opdracht Gods schepping te voltooien. In die visie heeft God de wereld niet eens en voor altijd geschapen, maar is Hij de wereld aan het scheppen en dat doet Hij samen met ons, zijn mensen.
Zo vinden wij in de bijbel twee opvattingen over werken: een negatieve en een positieve. Oudtestamentici leren ons dat het Hebreeuws daar ook twee termen voor heeft: ‘abodah’ en ‘melakah’. ‘Aboda’ betekent labeur, gezwoeg, zware arbeid, slavenarbeid. ‘Melakah’ daarentegen betekent scheppende, creatieve en inventieve arbeid. Op de zevende dag bijvoorbeeld, genoot God van zijn ‘melaka’, zijn scheppingswerk.
Op de zevende dag bijvoorbeeld, genoot God van zijn ‘melaka’, zijn scheppingswerk.
Dit dubbelzinnige karakter van de arbeid leeft voort tot op vandaag. Er wordt nog altijd onderscheid gemaakt tussen ‘arbeid’ en ‘werk’. ‘Arbeid’ betekent dan het werk dat men willens nillens doen moet om iets anders te verkrijgen. ‘Werk’ daarentegen staat voor wat niet meteen opbrengt, maar wel voortbrengt. Werk kan niet in loon berekend worden en nog minder in uren of in jaren.
Het ligt voor de hand dat men, geconfronteerd met de tegenstelling tussen arbeid en werk, de arbeidslast wil verminderen. Vreemd is dat dit niet gebeurt ten gunste van creatief werk, maar ten bate van een zalig niets doen. Dat brengt mee dat wij blijkbaar bezig zijn te bouwen aan een toekomst waarin we nog zo weinig mogelijk moeten arbeiden en zelfs zo weinig mogelijk werken.
Ook het leven in het paradijs, die utopie die ons allen nog bekoort, bestond niet in een zalig niets doen.
De vraag is of dit wel zo heilzaam is en bijbels geïnspireerd. Immers, ook het leven in het paradijs, die utopie die ons allen nog bekoort, bestond niet in een zalig niets doen, een dolce farniente, maar in het bewerken en beheren van de aarde. Volgens het Genesisverhaal konden Adam en Eva de wereld bewerken en beheren als een paradijs omdat ze in harmonie leefden met Gods scheppende werk. Toen die harmonie verbroken was werd hun werk een moeizame, slafelijke arbeid.
Vanuit de Bijbel ontwikkelde zich in de kerk een spiritualiteit van de arbeid. De oudste spiritualiteit in het westen is die van Benedictus. De benedictijnse spiritualiteit vat men vaak samen met de spreuk: Ora et Labora, Bid en Werk. Voor Benedictus gold dat arbeid maar kon gedijen als het gedragen werd door gebed. Daarom moesten de monniken alleen dat soort arbeid doen dat bijdroeg tot een geest van gebed. Hoe goed ook bedoeld, toch vertoont de benedictijnse spiritualiteit eerder een kritische houding tegenover arbeid. Het gaat eigenlijk in de eerste plaats om gebed en slechts in tweede instantie om arbeid, zoals de spreuk luidt: Ora et Labora.
Hoe goed ook bedoeld, toch vertoont de benedictijnse spiritualiteit eerder een kritische houding tegenover arbeid.
Ignatius van Loyola heeft gepoogd deze tegenstelling op te heffen door werk ook als gebed te beschouwen en gebed als werk: zit het woord ora immers niet reeds in labora. Ook in de actie dient men volgens Ignatius contemplatief te zijn. En, onder actie verstaat Ignatius zowel werk en engagement als gebed en inkeer. Waar het om gaat is dat de Bron waaruit werk en gebed geboren worden, dezelfde is.
Waarin bestaat die evangelische Bron en hoe voedt ze ons werk en onze arbeid? Wij arbeiden en werken in de geest van het evangelie als we geen slaaf worden van ons werk. Als we onze identiteit niet laten afhangen van het werk dat we doen. Als wat we doen niet bepaalt wie wij zijn. De beste remedie daartegen is dat we beseffen dat we geen bezitters zijn van de goederen van deze aarde, maar enkel rentmeesters.
“Arbeid is zichtbaar gemaakte liefde” (Kahlil Gibran). Door te arbeiden en te werken mogen wij Gods scheppende liefde voor ons mensen en onze liefde voor elkaar, zichtbaar en tastbaar maken.