Ik moet het zeggen zoals het is: ik vrees en beef als ik denk over de dood. Ik heb een passionele vrees voor de dood. Wie redt mij van haar?
Onlangs stierf een gedetineerde in de gevangenis. Hij lag enkele uren levenloos in het cellulair tot het parket zijn werk had volbracht. Ik kon die aanwezigheid van de dood niet verdragen, misselijk en duizelig werd ik tot trillens toe. “Daar” zei ik tegen mijn collega’s “de absolute negatie van alles”. Letterlijk, de dood spreekt alles tegen. En we hebben er geen vat op, we begrijpen haar niet.
Dat is het rauwe absurde feit: de dood is er, en ook ik zal vroeg of laat overmeesterd worden door de tang van de dood. In het perspectief van de dood wordt alles zinloos. Albert Camus verwijst naar de mythe van Sisyphus. Je kan de steen zo dapper mogelijk omhoog tillen, uiteindelijk zal ze over je heen rollen. Dat is de absurditeit van ons bestaan. Het staat ook reeds lang geschreven: stof ben je, tot stof keer je terug. Maar ik kan me niet zoals Albert Camus of het boek Genesis neerleggen bij de absurditeit van het bestaan en de rauwe werkelijkheid van de dood. In al mijn wanhoop geef ik me over aan God, geef ik me over aan wat me is overgeleverd over Christus, die mij redding van de dood belooft. Dat is voor mij het fundament: de redding van de existentie door de overgave aan het absolute, verpersoonlijkt in Christus, tegen al het absurde daarvan in. Daarin geloven is nog absurder dan Mozes die de zee door tweeën spleet. Maar ik moet er eenmaal in geloven, want ik kan de negatie van de dood niet verdragen. “Jij gelooft omdat je bang bent voor de dood” hoor ik soms als venijnig verwijt. Maar is het dan niet normaal dat ik de absolute negatie van alles vrees?
Het geloof is voor mij van existentieel belang, het heeft betrekking op leven en dood. Ik vraag nooit iets aards en concreets aan God. Wat ik enkel vraag, met tranende ogen hopeloos vastklampend aan Christus, is de redding van de dood.
Ik geloof uit ongeloof tegenover de dood. Ik hoop uit wanhoop als ik de realiteit van de dood waarneem. De overleden man in het cellulair keek me levenloos aan en in mezelf mompelde ik: ik geloof en hoop, ik kan niet anders.
Door: Arne Roggemans
Foto door Ahmed Adly via Unsplash