Een merkwaardige paradox: IS verwoest beelden, maar kan zelf niet zonder. Op een recent Duits symposium werd gezocht naar parallellen tussen oude en nieuwe beeldenstormers.
In onze dagen is het de Islamitische Staat die zich als beeldenstormer heeft geprofileerd. Ze gaan er prat op: met een overvloed van beeldmateriaal hebben ze laten zien hoe historische tempels in Palmyra omver worden gebulldozerd, hoe oude Assyrische godenbeelden in het museum van Mosoel in stukken worden geslagen met grote mokers, maar bovenal hoe het ene na het andere sjiitische heiligdom, moskee of graf wordt opgeblazen. En dit alles vaak met op de achtergrond teksten uit de Koran.
Christoph Günter, een specialist op het gebied van het islamitisch extremisme, toonde op een symposium in Keulen een indringende compilatie van deze filmfragmenten. Zijn centrale vraag is wat de intentie is van deze beeldenstorm en van de publiciteit erover op het internet.
Door religieuze beelden te vernietigen treft men een gemeenschap in het hart
Het geweld richt zich niet tegen afbeeldingen als zodanig; de moderne cultuur en propaganda kan niet zonder afbeeldingen, ook die van de Islamitische Staat niet. Ook gaat het er kennelijk niet allereerst om, dat dit afbeeldingen zijn van oude afgoden die niemand meer vereert of monumentale overblijfselen van een reeds lang verdwenen religie. Waarom zouden ze zich daarover nog druk maken? Bij de verwoesting van christelijke kerken ligt dat natuurlijk anders. Maar de beeldenstorm in de sjiitische moskeeën en heiligdommen?
De conclusie van de inleider was dat beelden, en zeker religieuze beelden, heel centraal staan in de vorming van en de samenhang binnen een gemeenschap. Door de religieuze beelden en symbolen te vernietigen treft men een gemeenschap in het hart. Dit geldt zeker voor de aanslagen op sjiitische heiligdommen.
Maar de godenbeelden en tempels uit het oude Assyrië zijn toch niet meer gemeenschapsbindend? Of misschien toch wel, gezien de reacties uit de westerse wereld? Binnen de Islamitische Staat ziet men deze als onderdeel van het erfgoed van de westerse wereld. Met de verwoesting hiervan treft men de identiteit van het westen. De aanslag een jaar geleden op juist een ‘poptempel’ in Parijs past in dit beeld.
In een bevreemdende parallel sloot het symposium met een inleiding over de Sankt Peter Kirche in Keulen, een middeleeuwse gotische kerk, momenteel een jezuïetenkerk. Het is schrikken bij het zien van de foto’s. Er is een beeldenstorm door deze kerk gegaan: alle oude kunstwerken en afbeeldingen zijn verdwenen. Wat rest is een kale ruimte.
Aan de hand van oude afbeeldingen liet de inleider, Guido Schlimbach, zien hoe deze kerk oorspronkelijk een rijk versierd gotisch interieur had. Een volgende afbeelding toonde hoe ten tijde van de barok dit alles was verdwenen en vervangen door toen eigentijdse kunst, onder meer een groot altaarstuk van Petrus’ kruisiging van de hand van Rubens. Heel veel hiervan moest later weer wijken in de dagen van de neogotiek, met heimwee naar de oorspronkelijke vormgeving van de kerk. De verschillende generaties hebben de kerk gestript om ruimte te maken voor hun eigen beeldmateriaal en symboliek.
Schlimbach, momenteel verantwoordelijk voor de kunst in deze kerk, beschreef dat dit precies is wat ook nu gebeurt: opnieuw is het gebouw gestript en opnieuw wordt er eigentijdse kunst in gebracht. Momenteel gaat het om grote performance-achtige werken die een beperkte periode blijven en daarna weer worden vervangen. En te midden van deze kunstwerken wordt telkens weer de eucharistie gevierd door de lokale parochiegemeenschap, zoals dat door de eeuwen heen is gebeurd.
Een eigentijdse beeldenstorm met fascinatie voor de eigentijdse artistieke vormen.