“Midden onder ons staat Hij die wij niet herkennen.” Een overweging voor de advent- en kersttijd naar aanleiding van een krantenfoto.
Eén foto in de kranten heeft me tijdens het voorbije semester bijzonder getroffen: aan de voet van Tempelberg zie je links op de foto een weeklagende Palestijnse vrouw, en voor haar een assertieve joodse vrouw die haar overtuiging met niet mis te verstane lichamelijke expressie kracht bijzet. Je vermoedt een heftige clash. Links onderaan de foto een Palestijns kind met voetbal dat met grote vragende ogen kijkt naar het jongetje rechts. Het jongetje hoort bij de felle joodse vrouw. Zijn angstige ogen op zijn verkrampte aangezicht kijken je verschrikt aan.
Foto: Reuters/Finbarr O’Reilly
“Midden onder ons staat Hij die wij niet herkennen”, zei het Johannesevangelie ons veelbetekenend op de derde adventszondag. Dit betekent dat we Hem misschien wel kennen, maar niet meteen herkennen als Hij ons pad kruist. Advent en Kerst vormen daarom een welkome jaarlijkse periode om onze innerlijke zintuigen aan te scherpen, zodat we Hem zien, opdat we Hem beter zouden volgen en beminnen.
We moeten niet de weg gaan van Herodes, maar van de wijzen die kwetsbaar knielden voor de kribbe
Dagelijks kan ieder van ons taferelen zien in de media of gewoon op straat waar iets oplicht van zijn afwezigheid, van zijn geschonden aanwezigheid, of van zijn opstanding in deze wereld. Als wij zo met ons innerlijk oog durven kijken, kunnen wij sterk het appèl voelen aan ons adres: om te staan op de vele breuklijnen in samenlevingen waar mensen niet meer samenwerken met elkaar of erger nog, elkaar bestrijden, en daar waar de menselijke waardigheid met voeten wordt getreden.
Kerstmis, en in het bijzonder de geboorte van onze heiland in de gestalte van een weerloos kind is ook een uitnodiging om deze zending op ons te nemen in nederigheid en met kwetsbaarheid. Dat kinderen en ook jongeren uiterst kwetsbaar zijn ervaar ik regelmatig in mijn vele contacten met de geschonden slachtoffers van het seksueel misbruik waardoor onze Kerk en ook wijzelf een deel van onze geloofwaardigheid verloren hebben.
Er is maar één weg om hier mee in het reine te komen, en dat is niet de weg van Herodes die komaf wilde maken met een bedreigende lastpost, of de weg van Pilatus die zijn handen in onschuld waste, maar de weg van de drie wijzen die kwetsbaarheid en weerloosheid omarmden door te knielen voor het kind in de kribbe, of de weg van de vrouw die Jezus’ voeten geknield waste met haar tranen.
Dát zou onze manier van doen moeten zijn in vele van onze ondernemingen en ontmoetingen: wat minder zelfverzekerd over ons eigen kunnen en denken, of trots op onze eigen spirituele identiteit, maar wat meer gelijkend op de zondaars die de Heer zochten, en wat meer vertrouwend op de Heer zelf. Een keuze voor kwetsbaar, klein en weerloos vervult ons immers met hoop en vastberadenheid op de weg naar herstel en doorstart.