Tijdens de veertigdagentijd vasten veel christenen. Toch valt op hoe weinig eten en vasten identiteit verleent aan een christen, zeker in vergelijking met joden en moslims. Hoe komt dat?
De religieuze diversiteit in de samenleving nodigt uit tot nadenken over je eigen traditie. Bijvoorbeeld wat betreft eten en vasten. De joden hebben duidelijke eetgewoonten. De spijswetten uit de Thora bepalen welke dieren rein en welke onrein zijn, wat gegeten mag worden en wat niet. Zich aan deze regels houden ziet de gelovige jood als een volgen van Gods wil. In een joodse keuken mogen melk en vlees niet met elkaar in aanraking komen. Melk is een symbool van nieuw leven, vlees van de dood. Leven en dood mogen niet met elkaar vermengd worden. Eten en eten klaarmaken heeft voor joden een uitgesproken religieus karakter.
Vasten is zinvol voor de christen, maar de vreugde om de aanwezigheid van de Bruidegom voert de boventoon
De moslims hebben hun ramadan. Tijdens deze heilige maand onthouden ze zich van zonsopgang tot zonsondergang van eten en drinken. Tegelijk is dit een periode van bezinning, waarin aanbidding, vergiffenis en solidariteit met de armen speciale aandacht krijgen. Dit vasten is geen individualistisch gebeuren, maar heeft een sterke gemeenschapsdimensie. Het onderhouden van de ramadan is een belangrijk kenmerk van de islamitische identiteit. Het is een van de vijf zuilen van de islam.
Hoe is dat bij ons, christenen? In vergelijking met joden en moslims valt op hoe weinig het eten en vasten identiteit verleent aan een christen. In het Nieuwe Testament komen geen voedingsregels voor en de kerkelijke voorschriften inzake vasten en onthouding zijn uitermate ruim. Het christendom is geen godsdienst van eten en drinken, maar van een persoon, Jezus Christus.
Christenen kennen geen onderscheid tussen reine en onreine dieren. Zij zijn niet langer “onderworpen aan de machten van de kosmos”, maar hebben door het doopsel de “rang van zonen” verkregen (Gal. 4:3-5). De Heer nodigt hen uit niet zozeer te zoeken naar “vergankelijk voedsel”, maar naar “het voedsel van het eeuwige leven” dat Hijzelf is (Joh. 6:27.35). In de eucharistie voeden zij zich met Christus zelf, zijn woorden en zijn leven.
Toen de volgelingen van Johannes de Doper en de farizeeën de leerlingen van Jezus verweten dat zij niet vastten, zei Hij: “Kunnen bruiloftsgasten soms vasten zolang de bruidegom bij hen is? Zolang ze de bruidegom bij zich hebben, kunnen ze niet vasten. Maar er zullen dagen komen dat de bruidegom van hen is weggenomen, en dan, op die dag, zullen ze vasten” (Mc. 2:19-20).
In de Bijbel is de bruiloft een beeld van het Rijk Gods: God woont te midden van de mensen, daarom is er vreugde en feest. In Jezus is dit werkelijkheid geworden. Weliswaar is Gods heerschappij nog niet ten volle openbaar. Tot het einde van de tijden aanbreekt, blijven kwaad en verdriet bestaan. Daarom blijven ook voor christenen boete en vasten zinvol, maar het feest en de vreugde om de aanwezigheid van de Bruidegom voeren de boventoon.