Welnee, laat intellectuele reus Hans Joas zien in ‘zijn’ geschiedenis van religie. “In onze wereld verdwijnen vormen van het sacrale maar er verschijnen ook nieuwe.”
Hans Joas is historicus, filosoof en socioloog en als zodanig goed voorbereid om zich toe te leggen op de geschiedenis van de religie, in het bijzonder maar niet uitsluitend van de christelijke religie. Vele grote denkers zijn hem daarin voorgegaan. Hun ideeën werden dikwijls gevulgariseerd en opgenomen in levensbeschouwingen, veelal in antireligieuze levensbeschouwingen. Van een denker zoals Hans Joas mag men verwachten dat hij in die ideeënwereld het kaf scheidt van het koren. Dat doet hij ook in zijn recente boek De Macht van het heilige.
Hier volgt een poging om de strekking van dit boek weer te geven.
De wetenschappelijke benadering gaat ervan uit dat het verschijnsel ‘religie’ onderhevig is aan psychologische en sociaal-culturele invloeden. Denkers die een eenzijdige klemtoon leggen op de goddelijke openbaring zullen zich hierbij niet kunnen aansluiten. Het is dan ook niet te verwonderen dat het wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de religie pas een aanvang nam in het tijdperk van de Verlichting, bij filosofen die haast niets buiten de bevoegdheid van de empirische wetenschap achtten. Misschien kon men nog wel een uitzondering maken voor onze eigen, geopenbaarde religie, maar alvast niet voor de natuurlijke of ‘primitieve’ religies. Die waren uitermate geschikt om onder de loep genomen te worden door antropologen en andere menswetenschappers.
In onze wereld verdwijnen vormen van het sacrale maar verschijnen er nieuwe
Dit vroege onderzoek werd ingekleurd door de overtuiging dat de menselijke cultuur een vooruitgang vertoonde en dat het toppunt van deze vooruitgang bereikt werd in de toenmalige West-Europese cultuur, in de cultuur van de Verlichting dus. Deze mening is nog altijd gangbaar in sommige intellectuele kringen. Zij getuigt van een intellectueel triomfalisme dat zich poogde te rechtvaardigen door te verwijzen naar gebieden waar de vooruitgang onmiskenbaar was. Dat van de techniek bijvoorbeeld. Die technische vooruitgang werd tastbaar gemaakt door het machtsoverwicht dat het Westen in staat stelde de wereld te koloniseren.
Was die vooruitgang toe te schrijven aan diepere culturele en sociale dynamieken? En zo ja, hebben die dynamieken zich dan ontplooid dankzij of ondanks de religieuze inspiratie die één van de cruciale kenmerken is geweest voor onze westerse wereld? Is onze religie een stuwende kracht geweest achter deze vooruitgang of is zij er eerder het slachtoffer van geworden? Heeft onze religie in een vroeg stadium een stuwende rol gespeeld om later overbodig en zelfs hinderlijk te worden?
Uit de tweede helft van de negentiende eeuw zijn ons twee verhalen bijgebleven over onze sociale en culturele vooruitgang, verhalen die een vrij naïeve voorkeur hadden voor rechtlijnige evoluties. Er is de theorie van de functionele differentiatie en er is de theorie van de rationalisering. In beide theorieën speelt de religie een rol, maar in beide wordt de religie zoals wij die kennen beschouwd als een aflopend verhaal. Joas gaat vooral in op die tweede theorie.
De Duitse socioloog Max Weber meende te weten dat de primitieve mens leefde in een wereld beneveld door magische krachten. De mens probeerde wel greep te krijgen op zijn omgeving maar zijn wereldbeeld hinderde hem daarbij. Zijn wereld was te gesacraliseerd en te vervuld door gegevenheden die een onvoorwaardelijk ontzag opriepen en waaraan niet mocht worden geraakt. Enkel een desacralisering zou hem vat geven op zijn wereld. De rationalisering van de wereld is dus gelijk te stellen met het terugdringen van het sacrale (van het “heilige”). Weber spreekt in dit verband over “Entzauberung”, “onttovering”.
Dat is voor de mens even wezenlijk als het onderscheid tussen mooi en lelijk en tussen goed en kwaad
Dat proces van onttovering is volgens hedendaagse historici niet begonnen met de Verlichting. Een beslissende stap werd gezet in de tijd van de Axiale Revolutie, ongeveer in de zesde-vijfde eeuw voor Christus. Toen ontstonden in verschillende delen van de wereld religieuze stromingen die uitgingen van een reflectie op de bestaande sacraliteit. Zij hebben het sacrale ten dele geïntensiveerd tot een ervaring van een transcendente, ultieme werkelijkheid en ten dele teruggedrongen om meer plaats te maken voor het profane. Zo werd het onvoorwaardelijke respect voor gesacraliseerde politieke machthebbers teruggeschroefd tot het niet onvoorwaardelijke respect voor hun profane nut. Vandaar de terughoudendheid van de Bijbelse profeten ten overstaan van hun koningen.
De rationalisering van de sociale sectoren van de samenleving heeft zich daarna nog veel verder doorgezet. Volgens Max Weber bereikte die een hoogtepunt in de sector van de economie, waar het kapitalistische bestel weliswaar een dochter is van de puriteinse ethiek maar daarna op de vleugels van de eigen rationaliteit kon verder vliegen. Maar lenen alle sectoren van de samenleving zich in dezelfde mate tot de ontwikkeling van een autonome rationaliteit, zo vraagt Joas zich af. En kan overal het sacrale in dezelfde mate uitgebannen worden?
Een religie is er niet op uit om in onze mensenwereld zo veel mogelijk te sacraliseren. De religie is er veeleer op uit te definiëren wat de gelovigen horen te beschouwen als sacraal en wat als profaan. Overigens hebben alle levensbeschouwingen die ambitie, al kunnen hun voorstellen ter zake hemelsbreed verschillen. Alleszins kunnen mensen niet anders dan een onderscheid maken tussen wat sacraal en wat profaan is. Dat is voor de mens even wezenlijk als het onderscheid tussen mooi en lelijk en tussen goed en kwaad. Volgens Joas moet de toename van de rationaliteit niet leiden tot de afname van de sacraliteit. In onze wereld verdwijnen vormen van het sacrale maar verschijnen er nieuwe. Zo wordt in onze tijd een grote nadruk gelegd op de sacraliteit van de menselijke persoon.