Lezen christenen de Bijbel selectief? Na bijdragen aan die discussie door Guido Dierickx (hier) en Wim Beuken (hier en hier) vandaag een reactie van Dries van den Akker: God zélf blijkt ons in verschillende situaties steeds verschillende antwoorden te geven op onze levensvragen.
Uit atheïstische hoek wordt christenen verweten dat zij ‘eclectisch’ de Bijbel lezen. Ze pikken eruit wat hun goed van pas komt. Wat hun niet uitkomt, laten ze terzijde, zoals bijvoorbeeld afschuwelijke bepalingen in het Oude Testament die aan God worden toegeschreven. Eigenlijk kijken die christenen dan – aldus nog steeds de atheïstische hoek – door de bril van de Verlichting naar hun Heilig Boek. Laten ze eerlijk zijn, en dat dan ook toegeven.
Bij deze: natuurlijk lees ik de Bijbel eclectisch. Trouwens, dat doet de Bijbel zelf ook. Een voorbeeld. In het boek Exodus lees ik dat de toenmalige gelovigen geboden werd de sabbat te onderhouden. Het was verboden op die dag te werken. Reden: dat heeft God ook gedaan, toen Hij de wereld schiep.
Telkens was de vraag: Hoe blijven wij in deze gewijzigde omstandigheden als goed mens overeind?
Maar enige tijd later ontstaat het boek Deuteronomium. Daarin staat dat het verboden is op die dag te werken, zelfs voor je slaaf, omdat je zelf slaaf bent geweest, destijds in Egypte. Blijkbaar vroegen de omstandigheden om een andere reden voor hetzelfde gebod. Is toch al behoorlijk eclectisch. Trouwens, die naam Deutero-Nomium op zich duidt al aan dat levensinzichten aan verandering onderhevig zijn. Die naam betekent immers ‘Tweede Wet’, wetsherziening.
Daarmee kom ik op een nog veel belangrijker reden waarom eclectisch te werk gaan zo niet noodzakelijk, dan toch wel heel zinvol is. Immers, de Bijbel beslaat een geschiedenis van meer dan tweeduizend jaar. De mensen die ons de Bijbel hebben nagelaten, leefden in de meest verschillende omstandigheden. De oudste generaties waren nomaden; vervolgens zijn ze honderden jaren onderdrukt geweest en als slaven uitgebuit; in latere periodes werden ze zelf een machtig koninkrijk dat meetelde onder de groten der aarde; ze zijn onder de voet gelopen door nog grotere grootmachten… En telkens was de vraag: Hoe blijven wij in deze omstandigheden als goed mens overeind?
De ontdekking ervan werd ervaren als een geschenk van God zelf. Maar het zal ons niet verbazen dat het antwoord op die vraag in al die verschillende omstandigheden, verschillend uitvalt.
Van de weeromstuit blijkt God dus zelf telkens verschillende antwoorden te geven op de belangrijkste levensvragen. Het mooiste komt dat aan het licht in het boek Prediker, misschien wel het meest ‘eclectische’ boek van de Bijbel. Dat boek weet dat alles zijn eigen tijd heeft: “Er is een tijd van baren en er is een tijd van sterven; er is een tijd van verzamelen en er is een tijd van weggooien”, enzovoort.
Ook van Jezus zelf is bekend dat Hij van gedachten kon veranderen
In elke tijd zal het antwoord op de vraag: ‘Hoe blijf ik hier als goed mens overeind?’ anders klinken. Sterker, het Boek Prediker zegt herhaaldelijk: “Er is ons geleerd, dat… Maar kijk om je heen, dan zal je zien dat het niet klopt.” Eén voorbeeld: “Er is ons geleerd: wie goed doet zal het goed gaan, wie slecht doet zal het slecht gaan. Nou, kijk om je heen: dan zal je zien dat schurken het vaak beter hebben dan goede mensen.”
Binnen de Bijbel zelf word ik erop geattendeerd zelf te blijven nadenken, mijn verstand te gebruiken en te leren van mijn ervaring. Trouwens, ook Jezus is daar een voorbeeld van. In de Bergrede zegt hij: “U hebt gehoord dat er gezegd is… Maar ík zeg u…” Ook Jezus blijft in discussie met de traditie. Dat was binnen het jodendom heel gewoon. De Talmoed is er getuige van dat hele generaties rabbijnen discussieerden over de betekenis van teksten uit de traditie. De meest verschillende interpretaties worden daar naast elkaar als evenwaardige bijdragen afgedrukt.
Terug naar Jezus. Er is in zijn leven zelfs een verhaal bekend dat ook hij tot andere gedachten moest komen. Als er een buitenlandse vrouw achter hem aanloopt en zeurt om de genezing van haar zieke dochter, zegt hij: “Het is niet goed om het brood voor de kinderen aan de hondjes te voeren.” In plaats dat die vrouw boos is om zo’n bejegening, pikt zij de barre vergelijking op: “Jawel, Heer, maar de hondjes profiteren van de kruimels die van de tafel vallen.” Vanaf dat moment ziet Jezus in dat wat hij te bieden heeft niet alleen ten goede moet komen aan de eigen mensen, maar aan iedereen die hij tegenkomt.
Natuurlijk kan ‘eclectisme’ veranderen in willekeur. Om dat gevaar zo veel mogelijk te beteugelen, is er het gesprek binnen de geloofsgemeenschap. Daar wordt uitgezocht wat – voor haar! – de grenzen zijn van de Bijbeluitleg. Dat is nog geen garantie dat altijd de goede keus wordt gemaakt. De geschiedenis heeft dat helaas herhaaldelijk uitgewezen. Van het begin af aan heeft het Heilige Boek gefunctioneerd als referentiekader voor de gemeenschap die het in haar midden neerlegde als koersaanduiding en richtingwijzer. In die zin moeten we de atheïstische hoek dankbaar zijn dat ze ons daar eens te meer op attendeert.