Het Europese Hof ging in op vragen van nationale rechters over het regelen van godsdienst op de werkvloer. Professor Daniël Cuypers over waarom dit onder andere zo lastig is. “Er heerst in Europa geenszins consensus.”
Op 13 oktober 2022 velde het Hof van Justitie, het hoogste hof van de EU, een vierde arrest over de kwestie van de “hoofddoeken” (hijab). Daarmee beantwoordde het vragen van nationale rechters over de toepassing van Kaderrichtlijn 2000/78 die discriminatie verbiedt op basis van handicap, leeftijd, seksuele oriëntatie en ook van godsdienst en overtuiging. De Richtlijn is wel enkel van toepassing op het stuk van arbeid en tewerkstelling.
Al in de voorafgaande fase lokte het verbod van discriminatie op grond van “godsdienst of overtuiging” discussies uit. Zo mogen filosofische en godsdienstige werkgevers volgens de Richtlijn wel een onderscheid maken, zonder zich te bezondigen aan discriminatie, voor het gebeuren op hun “werkvloer”. Over de reikwijdte van die vrijstelling bestaat evenwel geen consensus. Er bestaat immers een ruime waaier van “overtuigingen”.
Neutraliteit opleggen, ja, maar slechts als het echt noodzakelijk is voor de job
Het dragen van een hoofddoek door islamitische vrouwen op de werkvloer veroorzaakt stevige discussies tussen rechtscolleges, ook in België (“Als het in Parijs regent, druppelt het in Brussel”). Ten onzent heerst een Frans vleugje laïcité waartegen de Nederlanders soms verwonderd opkijken. Het Belgische Hof van Cassatie vroeg al enkele jaren geleden of een receptioniste in een Antwerpse onderneming wel een hoofddoek mocht dragen. Het Europese Hof antwoordde daarop dat een werkgever religieuze symbolen op de werkvloer mag verbieden (een “neutraliteitsbeleid” mag voeren) voor personeel dat veelvuldig in contact komt met publiek, voor zover dat legitiem en proportioneel is, wat de nationale rechter moet beoordelen.
Gelijktijdig met dit arrest beantwoordde het Hof ook een vraag van het Franse Hof van Cassatie. Het betrof een ICT-medewerkster die maar heel weinig in contact kwam met cliënteel. Het Europese Hof was duidelijk van oordeel dat de feiten verschillend waren. Neutraliteit opleggen, ja, maar slechts als het echt noodzakelijk is voor de job. Dus voor personeelsleden die veel in contact komen met het cliënteel. Die rechtvaardigingsgrond wordt nogal eens snel aanvaard.
Dat het moeilijk is godsdienst op de werkvloer te regelen hoeft geen verwondering. Er heerst ter zake in Europa geenszins een consensus. Wordt de Duitse en Nederlandse tolerantie tegenover hoofddoeken wel algemeen Europees gedragen? De terughoudendheid van het Europese Hof is dan ook begrijpelijk. Veel meer dan men kan vermoeden speelt de nationale geschiedenis en (rechts)traditie een grote rol.
De Franse laïcité is een hardnekkig overblijfsel van de Franse staat die zich wilde ontdoen van sterke greep van de katholieke kerk op de nationale politiek. De Nederlandse grondrechten steunen op een grotere religieuze diversiteit. In Duitsland liggen mensenrechten en de rechten van godsdienstige organisaties gevoelig ten gevolge van de vreselijke recente geschiedenis. In het Verenigd Koninkrijk mogen zelfs rechters en politieagenten een hoofddoek of tulband dragen. Daar hebben Sikhs aangetoond dat het dragen van een religieuze tulband de gelovige geenszins belet een trouwe burger te zijn. Ze sneuvelden met duizenden ter ere van vaderland in twee wereldoorlogen.
Kan men tolerant zijn voor discrete maar niet voor opvallende symbolen?
In België komt de Brusselse arbeidsrechter in opstand tegen de opvatting die naar de Franse laïcité neigt en die dus een strengere neutraliteit huldigt. Hij ontwikkelt diverse argumenten die ik helaas niet in kort bestek kan behandelen.
Eén argument betreft het onderscheid tussen discrete en opvallende religieuze symbolen. Kan men tolerant zijn voor discrete maar niet voor opvallende symbolen? De hoofddoek is opvallend en wordt volgens de Brusselse rechter gediscrimineerd in verhouding tot de uitingen van andere godsdiensten of overtuigingen. Hier creëert het Europese Hof mijns inziens problemen wanneer het nogmaals categoriek weigert een onderscheid te maken tussen islam (en zijn meer opvallende symbolen) en andere godsdiensten en overtuigingen. Neutraliteitsbeleid moet strikt en consequent zijn. Zelfs discrete symbolen moeten consequent onder het verbod vallen, althans zo de werkgever legitieme redenen heeft om een strikt neutraliteitsbeleid te voeren. Onuitgesproken raakt het arrest bijgevolg ook zichtbare (maar discrete) christelijke kruisjes en speldjes van vrijzinnigheid.
Het verbod treft vooral de islamitische vrouw die haar religieuze identiteit wil affirmeren
Makkelijk wordt dat in de praktijk niet. De vraag naar “fatsoenlijke en passende kledij” is immers oeroud en levert nog altijd interne discussies op, niet alleen in de islam maar ook in het katholicisme, waar het gaat om schooluniformen en professorentoga’s. Om maar te zwijgen over baarden (joden, islamieten, orthodoxen, Sikhs) waarover ook de Brusselse rechter zich opwond. Helemaal ongelijk heeft hij niet wanneer hij opmerkt dat het verbod vooral de islamitische vrouw treft die haar religieuze identiteit wil affirmeren.
Maar misschien zal de discussie uiteindelijk niet in de filosofische of juridische bovenbouw beslecht worden maar in de onderliggende machtsverhoudingen. In welke mate is het groeiende tekort op de arbeidsmarkt nog te verzoenen met uitsluiting van symbolen van religieuze minderheden die op de werkvloer in contact komen met cliënten? Welke peuter heeft bezwaar tegen een verzorgster met een hoofddoek? Wellicht mogen binnenkort Vlaamse scholen en ouders zich buigen over de vraag: een lerares met hoofddoek voor de klas of helemaal geen lerares?