Onze Westerse manier van zingeving vinden wij volstrekt vanzelfsprekend en logisch. Antropoloog en filosoof Peter Abspoel laat in een lijvig en verstandig boek zien, dat het bol staat van de paradoxen.
Een kanjer. Niet alleen qua omvang (500 bladzijden, waarvan een 50-tal voor de inleiding, nog eens 50 voor de eindnoten en een andere 50 excursus; dát soort boek), maar ook qua inhoud. In Zingeving in het Westen. Traditie, strijdersethos en christendom is “vooral geprobeerd simpele dingen weer ingewikkeld te maken, opdat we niet in de verleiding komen te snel te denken dat we er klaar mee zijn”.
Abspoel stelt het geduld van de lezer meer dan eens op de proef
Zo’n uitspraak moet wel van een filosoof komen. En dat ís Peter Abspoel. Hij is bovendien antropoloog. En ook dat zal je geweten hebben. Telkens weer ben je verbaasd hoe de verschillende brillen die Abspoel je opzet andere aspecten uit onze cultuur doen oplichten, zodat je ja-knikkend boven het boek komt te zitten.
Abspoel wijst er herhaaldelijk op dat waar hij het over heeft zo fundamenteel is, zo diep zit, dat we er gewoonlijk overheen kijken. Het lijkt op het water waar de vissen in zwemmen en waar we ons maar bewust van worden bij de vergelijking met de biotoop van andere dieren, hier andere culturen. Die vergelijking met het denk- en zingevingsproces in andere culturen is ontluisterend voor wat we in het Westen zonder nadenken als vanzelfsprekend, en in één beweging ook zonder blozen als superieur beschouwen.
Zoals de titel aangeeft is de Westerse zingeving volgens Abspoel bepaald door drie verschillende ‘geesten’: de traditie, het strijdersethos en het christendom. Traditionele zingeving wordt op een impliciete manier in handelingen meegegeven. De aandacht waarmee men zich daarop toelegt, geven aan dat het leven het verdient geleefd te worden, dat de wereld toewijdingswaardig is. Er klinkt een belofte van geluk en volheid in door die, als geheel, het concrete handelen overstijgt en tegelijk enkel daarín ‘gekend’ kan worden. Het traditionele leven is gekenmerkt door een kennis die zich beperkt tot wat bij de huidige levensfase past. De belofte van groei naar grotere kennis wordt omkaderd door overgangsrituelen.
Als Westerlingen hebben we het moeilijk met dit soort realiteit, bij anderen en bij onszelf. We verlangen ons handelen zo veel mogelijk te zuiveren van wat we niet-rationeel noemen. Daarin zijn we schatplichtig aan het strijdersethos van de oude Germanen. De strijder is altijd op zoek naar iets zuiverders, ‘iets beters’. Hij leeft passioneel en mateloos, om te overwinnen. Geen enkele orde of traditie blijft overeind, enkel de strijd. Abspoel geeft aan hoe zowel ons marktdenken, onze politieke systemen, als het wetenschappelijk streven, onze verhouding tot seksualiteit en erotiek, en zelfs bepaalde aspecten van de theologie en het christelijk leven op deze leest geschoeid zijn.
Gelovig leven is oefening, vóór het reflectie is
Ook de christelijke traditie heeft, onder invloed van het strijdersethos, de hele overlevingstraditie danig geabstraheerd dat de magnetiserende waarheid van het geleefde leven uit het oog geraakte. Nochtans is de geloofsoverdracht in eerste instantie een kwestie van magnetiseren, het raken van de ander door een praktische gehoorzaamheid aan wat toewijdingswaarde heeft en dat, hoewel het misschien begripsmatig duister blijft, voor de liefde een heldere richting geeft. Heb lief, en doe wat je wilt, zegt Augustinus.
Abspoel legt de vinger op de wond als hij opmerkt dat we een afkeer hebben van begrenzing. We willen geen doe-het-zelvers zijn die het stellen met de materie die voorhanden is, met alle meegegeven grenzen van dien, en het duistere omdat-het-zo-hoort. Nochtans is het wel op die manier dat de religieuze traditie werkt. We zijn geen ingenieurs die een nieuw bouwwerk van het geloof moeten opzetten op rationele basis, maar komen een huis bewonen dat we aankleden met onze eigen persoon en intuïtie.
Het is te vergelijken met de manier waarop een moeder een slaaplied zingt. Ze brengt zichzelf aanwezig bij het kind en maakt hoogstpersoonlijk en intiem contact door het timbre van haar stem en haar heel eigen manier van doen. Maar tegelijk is alle materiaal voorgegeven en doet de moeder niets anders dan doorgeven wat ze zelf gekregen heeft, vaak zonder de minste reflectie over wat ze nu eigenlijk aan het doen is. Het boezemt haar en het kind vertrouwen in, al hebben ze geen van beiden enig idee waarom. Zo gaat ook de gelovige om met zijn geloofstraditie. En zoals het denken van de moeder over wat ze doet, terwijl ze het aan het doen is, de activiteit niet ten goede zou komen, eerder het tegendeel, zo gaat het met de geloofsdaden, of het nu over liturgie, naastenliefde of innerlijk gebed gaat. Het gelovig leven is steeds ‘oefening’, activiteit, vóór het reflectie is. In de oefening schuilt de zin ervan.
In Abspoels boek lijkt op een bepaald moment de filosoof de overhand te nemen op de antropoloog en wordt het soms wat speculatief – met name als hij het doel van Christus’ menswording wil formuleren als gericht op de redding van het traditioneel toewijdingswaardige, en daar nogal op doorboomt ook. Toch worden we door zijn werk begenadigd met een verstandig boek over de schijnbaar paradoxale vermenging van de hang naar traditie en het verbreken ervan in het christelijke Westen. Precies het onderkennen en onderscheiden van de drie ‘geesten’ die ons drijven ontrafelt de paradox.
Tot slot, een tip: begin met het lezen van de eerste vier bladzijden van de ‘coda en conclusie’. Want, zoals Abspoel zelf enkele malen durft toegeven, het geduld van de lezer wordt meer dan eens op de proef gesteld – inderdaad, net dáár waar hij het aangeeft! – en het kan dus helpen al een beetje te weten waar hij naartoe wil.
Peter Abspoel, Zingeving in het Westen. Traditie, strijdersethos en christendom, Vantilt, Nijmegen, 528 blz., € 27,50. Meer informatie: website uitgever.