Eén mens die de orde verstoort kunnen we aan. Twee of drie ook nog wel. Maar waar trekken we de grens?
Verslagen zag ik op de televisie opgehitste mensen gebouwen bestormen en winkels plunderen. Er vielen zelfs doden. Ook redelijke mensen gingen door het lint. Deskundigen probeerden de volkswoede te duiden, maar nuance werd niet op prijs gesteld. Ik bleef met onverwerkte gevoelens achter. Is er een rode draad in dit mondiale geweld?
Wat gebeurt er na zo’n omslagpunt?
Bij het zoeken naar een antwoord dacht ik veel na over mijn werk voor de opvanginstellingen van daklozen. Kwetsbare mensen als daklozen kunnen lang rekenen op bescherming, maar daar zit een grens aan. Wat gebeurt er na zo’n omslagpunt?
Ik bezocht in voorbereiding op een congres een gerenommeerde dagvoorzitter. Hij woonde vlak bij het Vondelpark, in een straat met statige huizen. Elk huis was voorzien van een portiek. Hij vertelde dat in één van de portieken een dakloze enkele maanden de nacht had doorgebracht. Een nette man die elke ochtend zijn matje oprolde en ‘s avonds weer terugkwam. De buurt gaf hem te eten en zorgde voor schone kleren.
Het bivakkeren op straat was voor hem een hel geweest.
Op een dag was de man zonder afscheid te nemen verdwenen. Dat stelde de buurt teleur. Een buurman kwam hem later tegen. Wat bleek. Hij had eindelijk medicatie gekregen en was langzaam uit een psychose ontwaakt. Het bivakkeren op straat was voor hem een hel geweest.
Eén dakloze man leidde bij de buurt niet tot protest. Zijn aanwezigheid tastte het vertrouwde leven niet aan. Was de buurt net zo tolerant gebleven als in elke portiek een dakloze ’s avonds een matras uitrolde?