Een ritje langs het ouderlijk huis brengt bij Guido Dierickx warme herinneringen naar boven. Maar ook de onmacht die hoort bij een tragisch menselijk tekort.
Een oude Griek heeft ooit gezegd dat de uil van Athena, godin van de wijsheid, pas uitvliegt wanneer de nacht invalt. Mensen leren wijsheid dikwijls pas als het te laat is.
Die traagheid van ons leren begint al vanaf het begin. Van onze eerste drie levensjaren herinneren wij ons niets. Nochtans zijn dat de jaren waarin wij als het ware op ‘intensieve zorgen’ liggen bij onze ouders, als hulpeloze baby, als bijna hulpeloze peuter. Zonder te beseffen hoeveel zorg zij aan ons besteden. Pas later begint het ons te dagen welke dankbaarheid wij hun verschuldigd zijn. Het besef van die nog te vereffenen schuld komt te laat, dikwijls veel te laat.
Ten tijde van de coronacrisis reed ik nog eens voorbij het ouderlijke huis. Het stond er nog, met die grote witte gevel waarachter zich zo veel wel en wee heeft afgespeeld. Even had ik zin om aan te bellen in de hoop dat huis nog eens van binnen te kunnen bekijken, om mijn herinneringen op te frissen. Dat heb ik niet gedaan, er wonen daar nu al sinds jaren andere mensen die mijn zoeken naar een verloren verleden wellicht niet hadden begrepen.
Pijnlijk is dan achteraf te beseffen dat wij onze dankbaarheid nooit genoeg in woorden hebben uitgedrukt.
Niet dat mijn herinneringen een onverdeeld blijde jeugd zouden opgeroepen hebben. Mijn grootouders die het huis bouwden waren welstellend, maar mijn ouder waren dat niet. Zij hadden zwaar geleden onder de economische crisis van de jaren dertig. Vader had een zwak hart en was geen ideale speelgenoot. Mijn moeder was dat evenmin, zij had last van een gehavende knie. Maar wel waren zij een en al zorg voor hun kinderen en voor elkaar. Dat vonden wij vanzelfsprekend.
Pijnlijk is dan achteraf te beseffen dat wij onze dankbaarheid nooit genoeg in woorden hebben uitgedrukt. Nee, ondankbaar waren wij niet, integendeel zoals later zou blijken, maar wij vonden niet de woorden om het te zeggen. Die onmacht om te danken zoals wij zouden moeten danken is eigen aan de tragiek van ons mensenleven. En naarmate kinderen in een hecht gezin mochten leven, wordt de ervaring van die onmacht nog pijnlijker.
Niettemin moet wij soms onze dankbaarheid expliciet uitdrukken
Of zijn in een warm gezin nadrukkelijke woorden en gebaren van dankbaarheid niet op hun plaats? Het tot vervelens toe herhaalde “I love you” in televisieverhalen en popsongs is op zijn plaats in de omgang tussen geliefden die nog niet zeker zijn van elkaars trouw, in de omgang tussen gezinsleden die vrezen dat hun onderlinge relaties wankel zijn? En niet meer op zijn plaats is, en zelfs verdacht klinkt, waar er tussen gezinsleden en vrienden een vast gevestigd vertrouwen heerst? Telkens weer braaf “dankjewel” zeggen, dat doe je wanneer je van die verre oom een cadeautje krijgt. Daaruit klinkt dan meer wellevendheid dan een blijvende dankbaarheid. Nee, de beste uitdrukking van dankbaarheid is het wederzijdse vertrouwen waarop je steeds zal kunnen rekenen, ook in de verre toekomst.
Niettemin moet wij soms onze dankbaarheid expliciet uitdrukken, op het juiste moment, zonder uitstel. Dat juiste moment laten we soms voorbijgaan. Ooit heb ik aan Sint Niklaas een boot gevraagd, een kleine boot om in de volgelopen badkuip te laten rondvaren. En een boot kreeg ik. Een nogal grote boot van hout, een zeilschip met masten en zeilen. Dat was me wat. Helaas had mijn zeilschip de kwalijke neiging om te zinken. Daarmee had Sint Niklaas mij erg teleurgesteld en, alweer helaas, heb ik die teleurstelling onder woorden gebracht terwijl hij naast mij stond, de ware Sint Niklaas, een vriend des huizes die er uren aan had besteed. Dat kwam ik pas later te weten. Dat had ik dus later goed moeten maken. Maar dat heb ik niet kunnen doen, de man is niet lang daarna overleden.
De uil van Athena had mij te laat bereikt. Ja, werkelijk, de onmacht van onze dankbaarheid is een stuk van de menselijke tragiek.