Met zijn atletische begaafdheid zou Guido geen potten breken. Een domper? Zeker, maar toen ontdekte hij iets waar hij wel goed in is. Ook een sport, maar van andere aard.
Ik was zeven en zat in het tweede leerjaar van de grote school. De turnleraar kwam op het idee om de jongens van de klas om ter hardst te laten rennen, in groepjes van drie. Rennen om te winnen is immers leuker dan rennen omdat het moet. Tot mijn ontzetting eindigde ik als derde, als laatste. In een flits drong de waarheid tot mij door: ik was niet atletisch begaafd. Ik zou nooit aanspraak kunnen maken op een plaats in de basketbalploeg van het college en niet eens in de ploeg van de klas. Een ontstellend vooruitzicht in een college waar atletische competitie een onderdeel was van de opvoeding.
Er zijn vele jongetjes die al vroeg moeten leven met het besef dat zij atletisch minderbegaafd zijn dan anderen. Aan hun sportieve prestaties zullen zij geen sociaal prestige kunnen ontlenen bij hun leeftijdgenoten. Wat kunnen zij doen? Zij kunnen een competitie zoeken waarin zij wel een beetje goed zijn. Pingpongen of desnoods knikkeren. Voor sommigen blijft ook nog de uitweg van presteren in Latijn of wiskunde. Maar was dat niet een troostprijs voor doetjes die niet meetelden op het sportterrein?
De ware bergwandelaar heeft immers andere ambities
Later heb ik ontdekt dat ik behoorlijk goed was in bergwandelen. Maar toen was mijn atletische ambitie, om te winnen en anderen achter mij te laten, al erg verzwakt. De ware bergwandelaar heeft immers andere ambities. Zijn ambitie bestaat er niet in anderen zo ver mogelijk achter zich te laten, maar integendeel niemand achter te laten. Om samen met anderen de top van de Breithorn te bereiken en daar te genieten van het uitzicht op de Matterhorn en op de vallei van Zermatt. Bergwandelen is een sport waarin niet de competitie maar de coöperatie voorop staat. Waar gezellen elkaar feliciteren omdat zij samen boven zijn geraakt. Toegegeven, later kan je terloops vertellen hoe je een top boven de vierduizend meter hebt gedaan. Dat is leuk meegenomen. Ook in conversaties sluipt enige competitie binnen.
Zo heb ik geleerd wat ik nog niet wist toen ik zeven was. Er zijn twee soorten spelen. In het ene win je ten koste van anderen, in het andere win je samen met anderen. De beste zijn in een competitie tegen anderen is leuk, maar dankzij samenwerking hoog en ver geraken maakt gelukkig. De anderen zijn tijdens de tocht geen rivalen maar medewerkers en blijven soms zelfs vrienden nog lang daarna.
Hun samenwerking krijgt soms de allures van kunst
Vele toeschouwers genieten van de competitie tussen de helden van het sportstadium. Ze bewonderen hun vaardigheden, zij het met een beetje afgunst. Maar nog meer te bewonderen is de samenwerking van sporthelden in ploegverband. Hun samenwerking krijgt soms de allures van kunst, van een ballet waarop je niet uitgekeken geraakt. Dan komt het er niet meer op aan wie de beste is. Dan komt het erop aan goed te zijn samen en dankzij anderen.
Gelovigen horen dat te weten. In het Rijk Gods gaat het er niet om de beste of de grootste te zijn, zelfs niet om deugdzamer en heiliger te zijn dan anderen. Het gaat erom een plaats te ontdekken in de gemeenschap van de kinderen Gods. Voor hen mag een competitie hier op aarde niet meer zijn dan een spel.
Maar dat kon dat zevenjarig jongetje nog niet weten. Wie in die grote school had hem dat moeten vertellen? Daar en toen was de competitie een spel bedoeld om inspanningen minder saai te maken. Maar ze had als resultaat de besten af te zonderen van de zwakkeren. Dat spel om de beste te zijn blijven wij meespelen. Het gaat verder in de wereld van de grote mensen en niet alleen op school.