In alle rust bezoekt Guido een kapelletje dat goed verstopt zit in het hartje van Antwerpen. Maar als hij een kaarsje wil aansteken, wordt de innerlijke rust ernstig verstoord.
Wie in onze stad te midden van de drukte een oasis van rust en vrede zou willen vinden die gaat best naar ons begijnhof. Er is slechts één toegangspoort en weinig bezoekers van onze stad weten waar die is. En dat is maar goed ook voor degenen die wel op de hoogte zijn. Dit paradijs verdraagt geen drommen van toeristen. Wie door die poort komt, ontdekt een parkje omgeven door een kring van bescheiden, enkele eeuwen oude huisjes. Hier vinden studenten verpozing tussen hun examens, hier zochten mensen beschutting terwijl buiten het virus woedde.
Wie nog diepere rust en vrede wil, kan terecht in de verre hoek van het begijnhof, in het kerkje waarvan de deur zelfs in tijden van volledige lockdown volledig openstond. In dat kerkje is echter iets vreemds te zien, een hoekje waar altijd kaarsen branden. Op het eerste gezicht denk je daar te vinden wat je in tal van andere kerken ook aantreft, getuigenissen van caritatieve werken in binnen- en buitenland. Je verwacht foto’s van lachende Afrikaanse kinderen, van scholen en hospitalen. Maar niet hier.
Ze was knap in alle opzichten, bevoorrecht zoals weinig anderen.
Als je naderbij komt, merk je tot je verrassing dat het om foto’s gaat van één meisje van bij ons. Een stralend mooi meisje, heerlijk gelukkig met haar leven en geliefd door allen die haar kenden. En dan staat je hart even stil. Je herkent dat meisje. Ze was ook een studente aan onze universiteit. Ze was knap in alle opzichten, bevoorrecht zoals weinig anderen. Maar ze werd vermoord, zowat twee jaar geleden. Omdat ze tot het einde haar eer bleef verdedigen, zo zei de bisschop het bij haar uitvaart. Het menselijk leven is altijd heilig, zo geloven wij. Maar zelden wordt dat geloof zo vanzelfsprekend als hier. Zo’n mooi leven vernietigen is meer dan een misdaad, het is een ontheiliging. Het voelt alsof er een prinses is vermoord.
In die stille kapel in dat vredige begijnhof word je plots, onvoorbereid, herinnerd aan wat je wilde vergeten. Dat het schone en het goede kwetsbaar zijn. Dat dit pas nu tot je doordringt… Hoeveel mensen worden niet dagelijks verminkt en gedood in oorlogsgebieden en ook bij ons? Daaraan zijn wij bijna gewend geraakt. Totdat je voor een schrijn staat zoals in die kapel. Ze is niet enkel bedoeld voor één prinses.
Van wie zal hij ooit een blijk van barmhartigheid mogen ontvangen?
Terwijl je dan op jouw beurt een kaarsje aansteekt, komt er een onvermijdelijke bedenking op en staat je hart voor de tweede maal stil. Ooit, weldra, komt de dader voor de rechtbank. Een dakloze, een drugsverslaafde, een verschoppeling die eigenlijk al lang als “gevaarlijk” achter de tralies had moeten zitten. Wat moeten wij met zo’n hopeloos geval aanvangen? Is er nog plaats voor hem in onze mensenwereld? Ongetwijfeld zal hij streng gestraft worden, opnieuw in de gevangenis moeten of, erger nog, opgenomen moeten worden tot aan het einde van zijn levensdagen in wat wij met omzwachtelde woorden een ‘speciale instelling’ noemen. Van wie zal hij ooit, in plaats van afschuw een blijk van barmhartigheid mogen ontvangen? Zal er voor een man als deze ooit een barmhartige samaritaan voorbij komen?