Wij staan perplex bij de voortschrijdende ontkerkelijking van onze samenleving. Vele kerken lopen (bijna) leeg, sommige worden gesloten. Het recente boek van de Amerikaanse socioloog Robert D. Putnam (The Upswing. Simon & Schuster, 2020) biedt ons een even verrassend als verhelderend perspectief op dit fenomeen.
Hij steunt op een verbluffende hoeveelheid gegevens die hij beheerst als de meester in het vak die hij is. Ze zijn ontleend aan hoofdzakelijk Amerikaanse bestanden maar heel vermoedelijk zijn ze ook relevant voor West-Europa waar men jammer genoeg niet beschikt over dezelfde rijkdom aan gegevens.
Een eerste opmerkelijke stelling: de ontkerkelijking is, alvast in de VSA, geen nieuw verschijnsel. Een soortgelijk dieptepunt van de kerkelijke participatie was er ook al bij de aanvang van de twintigste eeuw. Pas daarna begon de kerkbetrokkenheid toe te nemen om tegen de jaren zestig een hoogtepunt te bereiken. De gelovigen van toen hadden kennelijk weinig bezwaar tegen kerkelijk conformisme en tegen “het juk van de kerkelijke structuren”. Sindsdien is de kerkelijkheid weer afgenomen bij zowel de protestanten als de katholieken (maar niet bij de kleine, hechte “sekten” van de zgn. evangelicals) om thans een dieptepunt te bereiken zoals dat aan het begin van de 20ste eeuw.
Putnam ziet een evolutie van geringe solidariteit tussen arm en rijk naar grotere solidariteit om uit te lopen op een nieuwe geringe solidariteit
De evolutie van de kerkelijkheid is echter niet meer dan een onderdeel van een veel ruimere maatschappelijke evolutie. Die veel ruimere evolutie is cruciaal in het betoog van Putnam. Neem nu de evolutie van de economische sector. De gemiddelde welvaart van de Amerikaanse bevolking is sinds de vroege jaren van de vorige eeuw aanzienlijk toegenomen. Maar ondertussen is er die heel andere evolutie van de economische ongelijkheid. Die was ontstellend groot in het begin van de 20ste eeuw om daarna gestadig af te nemen tot aan de jaren zestig. Die vormden een kantelpunt. Toen is de ongelijkheid opnieuw gaan stijgen om thans, in het begin van de 21ste eeuw een hoogtepunt (beter: een dieptepunt) te bereiken. Putnam ziet hierin een evolutie van geringe solidariteit tussen arm en rijk naar grotere solidariteit om uit te lopen op een nieuwe geringe solidariteit, zeg maar op een heropleving van het individualisme.
Men zal opmerken dat de curve van de participatie aan de kerkelijke gemeenschappen parallel loopt met de curve van de participatie aan de economische welvaart. Dat is meer dan een curiosum. Maar dat wil niet zeggen dat de ene evolutie de oorzaak is van de andere. Het betoog van Putnam gaat immers verder. Welke evolutie is te merken in het politieke leven in dezelfde periode?
Het politieke spel is vrijwel volledig gepolariseerd, maar dat is niet nieuw
Wie in de jaren zestig het politieke leven in de VSA kon meemaken, was getroffen door de gematigde, beschaafde competitie tussen politici en partijen. De president kon vaak rekenen op de steun van een aantal parlementairen van de oppositie. De kiezers stemden vaak op kandidaten van verschillende partijen, bijvoorbeeld voor een democratische president en voor een republikeinse senator (“split ticket voting”). Dat was een tijd waarin vertrouwen wijd verspreid was en die zich leende tot compromissen en tot samenwerking. Maar die tijd is nu voorbij. Het politieke spel is vrijwel volledig gepolariseerd, compromissen tussen partijen zijn uiterst zeldzaam, de tegenstanders worden al te vaak gedemoniseerd. Is dat nieuw? Nee, op het einde van de negentiende eeuw ging het er ook zo aan toe.
En hoe zit het met de sociale sector, bijvoorbeeld met het verenigingsleven? Laten we kijken naar de evolutie van het vakbondsleven. In het begin van de 20ste eeuw was de solidariteit tussen de arbeiders te zwak om bloeiende syndicale gemeenschappen op gang te brengen. Ze werden hierbij trouwens fel tegengewerkt door de werkgevers en door de overheid. De solidariteit tussen de arbeiders zou pas toenemen in de loop van de eerste helft van de 20ste eeuw. Daarna zou die opnieuw verschralen totdat de vakbonden, zoals vele andere verenigingen, nog zouden blijven bestaan als een professioneel bestuur met veel papieren leden die onderling weinig solidariteit vertonen.
De meest pittige gegevens vindt Putnam in de evolutie van de “culturele” sector. Van de jaren zestig herinneren wij ons de maatschappelijk geëngageerde protestliederen van Pete Seeger, Joan Baez en anderen. Songs zoals “We shall overcome”. Toen was het gebruik van “wij” aan de orde. Thans krijgen wij vooral popsterren te horen die hun intieme gevoelsleven, hun “ik”, ten beste geven en hun fans daarmee aanzetten hetzelfde te doen. Het individualisme begint hier naar narcisme te ruiken.
Putnam houdt verschillende courante verklaringen onder het licht, maar vindt ze alle onbevredigend.
Putnam komt tot het besluit dat de samenleving van circa 1880 tot 2020 een evolutie heeft doorgemaakt van “ik” naar “wij” en terug naar “ik”. Die is niet toe te schrijven aan de tussenkomst van de politieke overheid. Haar maatregelen kwamen pas tot stand toen de evolutie van “wij” naar “ik” reeds ingezet was. Wat is dan de verklaring van een fenomeen dat zowat alle sectoren overspant? Putnam houdt verschillende courante verklaringen onder het licht, maar vindt ze alle onbevredigend. Hij ziet zich gedwongen het te laten bij een beschrijving.
Ons interesseert op de eerste plaats de evolutie van de kerkgemeenschap. Die is in grote mate een onderdeel van een ruimere maatschappelijke evolutie. Ze is niet terug te brengen tot een falend kerkelijk beleid, althans niet in eerste instantie. Putnam is bezorgd om het toegenomen individualisme van zijn (en onze) samenleving. Hij hoopt op initiatieven van vrijwilligers, van sociale ondernemers, om het tij te keren. Dat zou in de VSA ten tijde van Donald Trump meer dan wenselijk zijn. En bij ons wellicht ook.