Nikolaas bezocht een museum dat kwaad in zijn meest absolute vorm tentoonspreidt. Dat was confronterend, maar op een andere manier dan hij vooraf wellicht verwacht had.
Enkele dagen geleden ging ik samen met anderen op museumbezoek. Het museumcomplex lag in een landelijke woonwijk. Er waren ruime parkings en allerhande restaurants boden eenvoudige menu’s aan voor de toeristen. Hier en daar waren er boekenstalletjes en kon je een drankje kopen. Zoals thans meer en meer gebruikelijk in musea, kreeg je bij de ingang een koptelefoontje aangereikt om het verhaal van de gids te beluisteren.
Je zag er ook heel wat dubbele omheiningen, en enkele wachttorens.
Het complex zelf bestond voornamelijk uit grote, gelijkvormige bakstenen gebouwen, met een of twee verdiepingen; keurig geordend in lanen, mooi onderhouden, met hier en daar een grasveld. Ik vermoed dat deze voormalige legerkazerne gebouwd was in het begin van de twintigste eeuw. Je zag er ook heel wat dubbele omheiningen, en enkele wachttorens.
Overal wandelden groepen toeristen. Opvallend veel jongeren. Allen rustig en stil.
Een deel van de gebouwen stond leeg. In andere waren uiteenlopende voorwerpen te zien. Bijzonder aangrijpend vond ik de kamers waar 4000 kilo mensenhaar op een grote hoop lag, duizenden kinderschoenen kriskras door elkaar lagen, en ook nog enkele honderden lege blikken gifgas. Ook de cel waarin Maximiliaan Kolbe de hongerdood stierf is mij bijzonder bijgebleven.
Het meest confronterende van dit bezoek was voor mij de alledaagsheid
Auschwitz gaat door voor een van de plekken waar in de hele mensengeschiedenis het kwaad in zijn meest absolute vorm heeft getierd. De lectuur van talrijke autobiografische en andere documenten heeft mij hier grondig van overtuigd. Misschien is het net daarom dat voor mij het meest confronterende van dit bezoek de alledaagsheid was van het kader waar het voormalige concentratiekamp van Auschwitz was en is gehuisvest. Afgezien van een aantal symbolische voorwerpen en constructies was daar zo goed als niets te zien dat verschillend was van andere plaatsen en gebouwen waar mensen in die tijd leefden en werkten. Het leek in de eerste plaats op een museum als elk ander.
Nu weet ik wel dat het daar 75 jaar geleden anders uitgezien en geroken zal hebben dan wat wij te zien hebben gekregen. Toch is het vooral deze ervaring van banaliteit die mij is bijgebleven van mijn eerste bezoek aan een concentratiekamp.
Het kwaad heeft iets schrikwekkend gewoons.
Het kwaad is niet uitzonderlijk. Zelf in zijn meest gruwelijke verschijningsvormen vooronderstelt het geen bijzonder kader. Het is ook niet voorbehouden voor een aparte categorie van mensen. Het kwaad heeft iets schrikwekkend gewoons. Zonder dat we het beseffen, loert het om de hoek. Ook vandaag. Neen, ik neem me niet voor om voortaan argwanend of angstig te zijn. Daar is niemand bij gebaat. Wel om waakzaam te zijn.