In een hechte Europese politieke gemeenschap zouden de burgers bereid zijn om hun (nationale) eigenbelang ondergeschikt te maken aan het (Europese) algemeen belang. Maar op welke identiteit zou zo’n gemeenschap moeten steunen?
Van de perikelen rond de Brexit is veel te leren. Vele Britten stemden voor een Brexit omdat ze daarvan tastbare voordelen verwachtten op korte termijn. Ze zouden bijvoorbeeld aan de EU geen geldelijke bijdrage meer moeten betalen en zouden dat geld kunnen besteden aan hun eigen sociale zekerheid. Die en andere de utilitaire voordelen (de tastbare voordelen op korte termijn) werden in de voorbije maanden grotendeels ontkracht. Een Brexit brengt voor de Britten meer kosten dan baten mee. Het wonder is dat velen van hen nu de utilitaire nadelen van een Brexit inzien maar niettemin trouwe brexiteers blijven. Welke andere overwegingen spelen bij hen een rol?
Hardnekkige brexiteers willen de bestaande Britse culturele en politieke gemeenschap vrijwaren. Zij willen een toekomst voor een glorieus verleden. Die toekomst wordt bedreigd door de bemoeizucht van de EU. Die streeft naar een Europese politieke gemeenschap waarmee een vaderlandslievende Brit geen voeling heeft of zou mogen hebben.
De invoering van één Europese munt is daarvan het meest frappante
Daarmee leggen zij de vinger op een zere politieke plek. De inzet van de Europese verkiezingen wordt, althans ten dele, gevormd door het utilitaire voordeel van samenwerking tussen de Europese lidstaten. De invoering van één Europese munt is daarvan het meest frappante maar lang niet het enige voorbeeld. Maar volstaan dergelijke utilitaire overwegingen, hoe realistisch ook, om de burgers van de lidstaten te doen stemmen op Europees gezinde (“federalistische”) partijen? Allicht niet. Utilitaire overwegingen zoals het verzet tegen ‘ongewenste’ immigranten, kunnen immers ook ingeroepen worden om te stemmen op anti-Europese partijen; op die van Marine le Pen, Thierry Baudet en consorten. Utilitaire overwegingen kunnen tot federalistische of tot nationalistische resultaten leiden, naargelang de schommelingen in de politieke actualiteit.
Het debat ter voorbereiding van de Europese verkiezingen mag daarom niet beperkt blijven tot het afwegen van utilitaire voor- en nadelen. Fundamenteel is de vraag betreffende de gemeenschapsvorming waaraan de burgers wensen deel te nemen. Individuen kunnen niet anders dan zich engageren in de vorming van een gemeenschap en zelfs van meerdere gemeenschappen tegelijk.
Er is natuurlijk de familie. Er is ook het dorp of de stad. En er is het land. Die vormen voor vele mensen de natuurlijke gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken. Maar echt natuurlijk zijn die niet, vooral niet de grootschalige zoals ‘het land’. In de regel zijn die tot stand gekomen door een langdurig en soms hardhandig proces van politieke druk en van culturele propaganda. Wat is er niet nodig geweest om van Duitsland, Italië en van Frankrijk één land te maken?
Historische gegevenheden moeten door propaganda opgehemeld en vervormd worden
Uiteraard komt een grootschalige politieke gemeenschap niet tot stand uit het niets. Faciliterende omstandigheden zijn bijvoorbeeld dramatische gemeenschappelijke lotgevallen in het verleden, grote zegepralen of heroïsche nederlagen. Vlamingen worden (of werden) herinnerd aan de slag van de Gulden Sporen, “toen Vlaanderen groot was”, Nederlanders aan Piet Hein, Fransen aan Napoleon. Maar om dienstig te zijn voor de beeldvorming over de eigen identiteit, moeten de beschikbare historische gegevenheden door een niet aflatende propaganda opgehemeld en vervormd worden. Als dat lukt, zullen de burgers hun politieke overheid een gunstige vooringenomenheid, misschien zelfs een blind vertrouwen gunnen. Dan zal hun politiek bestel stabiel mogen heten.
Een soortgelijk proces zou nodig zijn om een Europese politieke gemeenschap te vormen. Niet om de lokale of nationale identiteiten te vervangen, maar om een tegengewicht te vormen tegen de utilitaire overwegingen van belangengroepen en lidstaten en om een meer algemeen belang te kunnen behartigen. Dan zou Europa een politieke gemeenschap vormen die een vertrouwen geniet en een daadkracht bezit die vergelijkbaar is met die van natiestaten.
Is dat mogelijk? Is dat wenselijk? De vorming van een Europese identiteit maakt vorderingen, ook in Groot-Brittannië, vooral bij de jongere generatie. Maar waarop zal ze steunen? Op het erfgoed dat ons werd overgemaakt door Grieken en Romeinen, door de Renaissance, door de Verlichting? Door de joods-christelijke traditie? Zullen die gemeenschappelijke cultuurelementen aan de burgers het gevoel geven in Europa thuis te horen?
Sommige opiniemakers waarschuwen tegen dergelijke ambitie. Een eerste gevaar schuilt in de zelfverheerlijking die volgt uit de idealisering van het eigen verleden. Zij is er dikwijls op gericht de superioriteit van de eigen culturele identiteit te claimen boven die van anderen. Andere opiniemakers vrezen dat het koesteren van een eigen Europese identiteit gepaard zal gaan met het koesteren van vijandbeelden. Het is waar dat vijandbeelden op dit punt dikwijls hun nut hebben bewezen. De Grieken herinneren elkaar graag aan de lange jaren van de Turkse bezetting, de Ieren aan de Britse bezetting. Als het koesteren van vijandbeelden noodzakelijk zou zijn voor een Europese gemeenschapsvorming, zou dat een zwaar verwijt zijn, zeker in de ogen van christelijk gelovigen.
Een Europese politieke gemeenschap veel kan betekenen voor de onderlinge solidariteit
Maar het koesteren van vijandbeelden is niet onvermijdelijk en de het koesteren van het Europese superioriteitsgevoel evenmin. De verleiding daartoe kan bestreden worden door het inzicht dat een Europese politieke gemeenschap veel kan betekenen voor de onderlinge solidariteit tussen de lidstaten en voor de rest van de wereld.
Vooral dit laatste wordt wel eens vergeten. Een Europees buitenlands beleid kan meer verwezenlijken dan de huidige 28 (of 27) lidstaten afzonderlijk. Hoe meer de Europese burgers zich van hun ‘buitenlandse’ verantwoordelijkheden bewust worden, hoe minder ze zich laten bedwelmen door attitudes van superioriteit en vijandigheid. Dat is het Europa dat gelovigen voor ogen moet staan en dat zij onontbeerlijk moeten vinden.
In deze periode herdenken wij de genocide in Rwanda. Wellicht had een sterk Europa die kunnen voorkomen. Terwijl in feite twee Europese lidstaten, België en Frankrijk, hun troepenmacht haastig hebben teruggetrokken toen het ginds te heet dreigde te worden. Zij voelden zich te zwak en dat waren zij ook.