Als mensen door ondraaglijk en ongeneeslijk lijden zeggen “geen leven meer te hebben”, is het dan geen blijk van medeleven op hun stervenswens in te gaan?
De kwestie van de euthanasie maakt sterke, levensbeschouwelijke gevoeligheden wakker. Ze reveleert geen volstrekte polarisatie tussen gelovigen en niet-gelovigen, maar wel het feit dat gelovigen over het algemeen strengere normen voorstaan inzake “lichamelijke zelfbeheersing” dan niet-gelovigen. Welke redenen kunnen gelovigen aanhalen om zich meer veeleisend op te stellen?
Een snel antwoord kunnen zij vinden in ‘de wil van God’ zoals die in de Bijbel opgenomen werd in de Tien Geboden: “Gij zult niet doden”, gij zult de anderen niet doden en ook uzelf niet. Aan wat God heeft geschapen, en vooral aan de mens, zijn nobelste schepsel, mag de mens zelf geen einde maken. Voor vele gelovigen behoeft dit gebod geen verder betoog.
Andere gelovigen (en niet-gelovigen) vragen zich af waarom dit gebod in de decaloog werd opgenomen. Dat gebod moet toch reeds vroeger gegolden hebben als cruciaal voor de menselijke gemeenschapsvorming, voor het vertrouwen in het samenleven tussen mensen. Logisch dus dat gelovigen dit gebod beschouwen hebben als beantwoordend aan de wil van God. Niet-gelovigen hoeven aan dit gebod niet hetzelfde goddelijke statuut te geven maar kunnen het niettemin beschouwen als fundamenteel. Tot hier dus eensgezindheid tussen gelovigen en vele niet-gelovigen.
Hij of zij verwacht immers dat het geloof bijdraagt tot de kwaliteit van het leven
Die eensgezindheid verzwakt als mensen vinden dat hun leven al te zwaar wordt ten gevolge van ondraaglijk en ongeneeslijk lijden. Als zij menen “geen leven meer te hebben”. Als zij hulp vragen om hun sterven te verhaasten. Is het geen blijk van medeleven als we dan op hun wens ingaan? En van harde ongevoeligheid daar niet op in te gaan?
Het antwoord op die vraag hangt af van onze opvatting tot waar we het leven de moeite waard vinden. Altijd? Of tot aan een nader te bepalen grens?
De typische gelovige is meer geneigd om een leven de moeite waard te vinden, ook als volgens anderen dit leven minder kwaliteit heeft. Hij of zij verwacht immers dat het geloof bijdraagt tot de kwaliteit van het leven en oproept tot de moed om te leven.
Mensen hebben die moed om te leven nodig, een moed die telkens weer vernieuwd moet worden. En die doorgaans ook vernieuwd wordt door allerlei vormen van steun en bemoediging vanwege andere mensen. Die bemoediging komt er in vele vormen, met kleine woorden en grote gebaren. Maar een wezenlijk vorm van bemoediging bestaat erin dat andere mensen getuigen van hun levensmoed en van het (al dan niet religieuze) geloof dat de basis vormt van die levensmoed.
De eisen die mensen op dit punt aan anderen stellen gaan soms heel ver. Onlangs zag ik aan de oever van de IJzer, waar de Belgische troepen tijdens de eerste wereldoorlog stand hielden tegen het Duitse leger, een kleine gedenkplaat voor een gesneuvelde Belgische soldaat. Tot mijn verrassing stond onder de foto van die soldaat de vermelding: “Fusillé pour l’exemple”. Kennelijk was die jongen gedeserteerd, had hij volgens anderen niet de nodige moed opgebracht, had zijn gedrag zijn medesoldaten kunnen demoraliseren. En bijgevolg was hij geëxecuteerd op last van de krijgsraad. Zo veeleisend kunnen wij zijn voor medemensen en zij voor ons.
Moeten wij altijd zo veeleisend zijn? Mogen wij zo veeleisend zijn als medemensen ongeneeslijk ziek zijn en onnoemelijk moeten lijden? Moeten zij dan blijven getuigen van een levensmoed die wij eigenlijk nog enkel van heiligen verhopen?
Zij zijn als het ware de ‘martelaren’ waaraan wij behoefte hebben
Ja, wij moeten hopen dat vele mensen een moedige dood zouden sterven. Wij moeten hopen dat hun getuigenis van levensmoed zich steeds weer zal blijven herhalen, ook als de wet ons van die verplichting ontslaat. Zij zijn als het ware de ‘martelaren’ waaraan wij behoefte hebben en die wij daarom in de mate van het mogelijke begeleiden en bemoedigen.
Een andere vraag is hoe wij mensen kunnen beoordelen die dergelijke levensmoed niet meer kunnen opbrengen? Zullen wij hen veroordelen, alsof wij kunnen vatten wat zij meemaken? Nee, dat aanmatigende oordeel kan geen mens vellen over een andere mens. Zoals die jonge soldaat aan de IJzer verdienen ook zij ons respect en een gedachtenisplaatje.
Illustratie: Elizabeth Wang, copyright © Radiant Light.