Siska Deknudt werkt als aalmoezenier in de gevangenis van Beveren. Tijdens de adventstijd vertelt ze over de hoop en vrees die ze tegenkomt. Vandaag deel 1.
Tijdens deze adventstijd neem ik u vier keer mee naar de gevangenis van Beveren. Ik werk daar als gevangenisaalmoezenier, samen met een sterk team vrijwilligers. U hoeft zich niet in te schrijven, ik vraag u geen kopie van uw identiteitskaart of bewijs van goed gedrag. Ik ben tevreden met wat menselijke bezorgdheid naar wat zich achter die hoge muren van een gevangenis afspeelt.
Ik hoop dat u kunt voelen wat er leeft aan onmacht, pijn, hoop en verlangens
Ik wil u laten lezen wat er omgaat in het hoofd van enkele mannen die een lange gevangenisstraf uitzitten. Ik hoop dat u bij het lezen ook kunt voelen wat er leeft aan onmacht, pijn, hoop en verlangens. De omgeving is niet prettig te noemen. Ik wil u daarvoor toch even waarschuwen.
Bij het begin van elke werkdag lees ik, via een intern computersysteem, de rapportbriefjes die de gedetineerden aan onze dienst schrijven. Meestal korte boodschappen waarin ze hun noden en wensen kenbaar maken. Sommigen schrijven nooit. Ze hebben het niet geleerd om hulp te vragen, of ze hebben het afgeleerd. Soms krijgen we berichten met een dringende ondertoon. Dan weten we dat een gedetineerde niet alleen vastzit, maar ook vastloopt. In zijn gedachten en gevoelens.
U staat vandaag voor de eerste keer, samen met mij, aan de celdeur. Achter de deur zit een man die een straf uitzit voor drugs-gelinkte feiten. Er kwam agressie bij te pas. Een grote stevige kerel met een nog grotere innerlijke onrust. Soms past de onrust niet meer in zijn vel. Dan moet die eruit. Gelukkig heeft hij gaandeweg geleerd om te praten. Dat helpt.
“Oh wat ben ik content dat ik je zie. Ik ben alle moed verloren en twijfel weer zo hard aan mezelf. Ik verlang naar iets positiefs. Maar dat verlangen wordt hier altijd gekwetst en dat beetje hoop kapot gemaakt. Waarom begrijpen ze niet dat ze met vuur spelen?“
Zij, diegenen die tot het systeem behoren. Ik zucht. Diep. De man verwoordt de meest gehoorde pijn in een niet te miskennen wij-zij denken.
Neen, het ontbreekt deze man niet aan schuldinzicht. Hij beseft zeer goed dat hij fouten heeft gemaakt en daarvoor gestraft moet worden. Maar die verslagen waarin zwart op wit staat opgetekend dat hij niet in staat zou zijn om mee te voelen met anderen, dat maakt hem kapot.
“Ik ben een mens met een hart waarmee ik vreugde en verdriet voel. Mijn verstand zoekt naar het verschil tussen goed en kwaad. Mijn ziel verlangt ernaar om liefde te mogen geven en krijgen. In deze gedachten en gevoelens voel ik me verbonden met een hogere macht. Of je die nu Liefde, God of Allah noemt, het maakt me niets uit. Een mens is toch meer dan water, eiwitten en atomen? Mijn leven is mislukt, maar dat wilt toch niet zeggen dat die verbondenheid niet meer bestaat? Ik wil het niet opgeven, maar ik word hier zo gekraakt. Zij kijken naar mij alsof enkel het slechte in mij echt is. Dat is gevaarlijk. Dat maakt me gevaarlijk.”
Zijn gespannen lichaam buigt onder de zwaar beladen woordenvloed. Zijn ogen vullen zich met tranen. Hij zegt sorry voor zijn tranen. Ik schud mijn hoofd. Sorry is overbodig.
Soms droomt hij van een nieuw leven. Als hij de Lotto zou winnen, zou hij voor zijn ouders een appartement aan zee kopen. De droom van zijn moeder in vervulling brengen. Goedmaken wat hij hen heeft aangedaan kan hij nooit.
Met dat Lottogeld zou hij vroeger zeker een mooie dikke auto gekocht hebben. Hij is gek op mooie auto’s. Zijn drang naar het materiële heeft hem geen goed gedaan. Hij wilt daar vanaf en verlangt nu naar een ‘gewoon’ leven. Vreemd, want dat ‘gewone’, daar heeft hij altijd op neergekeken. Hij was de rebel, de avonturier. ‘Huisje, boompje, beestje’ was hem te min. Wat kan hij nu verlangen naar een plekje waar hij mag thuiskomen.
‘Huisje, boompje, beestje’ was hem te min.
Drugsverslaafden en gedetineerden zou hij ook helpen, mocht hij de Lotto winnen.
Dat zijn twee groepen die niemand wilt helpen.
‘Eigen schuld, dikke bult’, denken de mensen.
Zij vergeten dat achter bijna elke drugsverslaafde een mens met pijn zit. En ik zou er veel geld voor over hebben om het detentiesysteem helemaal te hervormen.
Even twijfel ik of ik zijn verhaal mag onderbreken met de vraag hoe dat systeem er dan zou uitzien? De kans is te mooi om te laten voorbijgaan…
-De eerste fase, die ongeveer anderhalf jaar duurt, is voor analyse en hulp.
-In de tweede fase begint de opbouw naar autonomie en verantwoordelijkheid. Hij is het beu om alle dagen in bed te liggen wachten op werk. Langgestraften zonder werk leren niets bij. Ze leren alleen af.
-In de derde fase moet de gedetineerde onder toezicht naar buiten. Werken en geld verdienen, om de schulden en de slachtoffers te betalen. Stilaan weer beginnen bouwen aan een ‘gewoon’ leven.
Pas op, ik begrijp dat het niet gemakkelijk is om hier te werken. Gedetineerden zijn een lastige groep. Ik wil mezelf wel oefenen om geduldig te zijn t.o.v. de mensen van het systeem. Maar ik word woedend als ze hun macht gebruiken om anderen te kleineren en dood te knuppelen met diagnoses. Als ik zwart op wit lees dat ik niet in staat ben om mee te voelen met anderen, dan voel ik vooral hoe dicht liefde en haat bij elkaar liggen.
Ik kijk hem aan en zie een mens met gevoelens, verstand en een zoekende ziel. Tijdens het gesprek zag ik zijn lichaamstaal veranderen van een opstandige felle beer naar een gebroken stille man. Tussen ons hangt een bijna tastbare wolk van mededogen. Wat een geluk dat die hogere macht zich daarin zo duidelijk laat kennen.
De storm is voorbij en de tijd is om. Voor de celdeur weer dichtvalt zeg ik nog snel: ‘als het te moeilijk wordt, aarzel niet en schrijf me een rapportbriefje’. Misschien moet dat zinnetje het dichtklappen van de zware deur wat minder hard laten klinken.
Foto door Denny Müller via Unsplash