Het ideaalbeeld “en zij leefden nog lang en gelukkig” heeft in de afgelopen jaren terrein gewonnen. Toch gaan minder geliefden een huwelijk aan. Waardoor komt dat?
Jonge koppels hopen samen oud te worden, ontroerd als ze zijn door het voorbeeld van oude mensen. Dat hoor je ze dikwijls zeggen. Het ontbreekt hun dus niet aan de ambitie om van hun huwelijksleven iets heel moois te maken. In tegenstelling tot wat men soms meent, is die ambitie in de laatste vijftig jaar niet verzwakt. Ze is nog toegenomen. Maar juist daarom wordt de verwezenlijking van die ambitie dikwijls uitgesteld.
Vroeger wilden de jongen en het meisje al heel jong een huwelijk afsluiten om samen een huis en een gezin op te bouwen. Daarvoor was een vrij sterke taakverdeling nodig. Voor de man het werk op de akker of in de fabriek, voor de vrouw het werk op het neerhof en in de keuken. Ze vervulden verschillende en complementaire rollen omdat ze meenden verschillende en complementaire talenten te hebben, mannelijke en vrouwelijke. Door hun samenwerking kon stilaan iets opgebouwd worden, zo meenden zij, een zekere welstand, een gezin met kinderen.
Zij verwachtten niet al te veel van een romantische zielsverwantschap
Hun relatie was in de regel stabiel omdat ze met elkaar onmisbare diensten ruilden, omdat er in de dorpsgemeenschap van toen niet veel andere partners beschikbaar waren, omdat de dorpsgemeenschap toezag op hun doen en laten. Maar ook omdat zij niet al te veel verwachtten van een romantische zielsverwantschap.
Nu verkiezen vele jonge mensen zich te engageren in een relatie van “samenwonen” die eventueel kan, maar lang niet altijd zal leiden tot de vaste verbintenis van het huwelijk. Waarom? Alvast omdat jonge mannen én ook jonge vrouwen thans veel meer kansen krijgen om voortgezette studies te volgen en om een eigen carrière op te bouwen, kansen die zij willen grijpen, daartoe aangemaand door vele academische en markteconomische stemmen.
Bijgevolg gelijken mannen en vrouwen op huwbare leeftijd nu meer op elkaar en zijn ze minder complementair. Ze hebben elkaar minder nodig, alvast waar het om hun materiële belangen gaat. De heldinnen van Jane Austen moesten een welstellende echtgenoot vinden om veilig te zijn in hun verdere leven. De heldinnen van onze eigentijdse romans verdienen over het algemeen nog iets minder dan hun partner maar toch genoeg om op eigen benen te staan.
Mannen en vrouwen hebben elkaar nog wel nodig voor de voldoening van hun seksuele behoeften of, delicater gezegd, voor hun behoefte aan tederheid. De romantische zielsverwantschap, de verliefdheid, staat nu als ideaal voorop. Maar omdat die niet gemakkelijk te bereiken en moeilijk te bewaren is, brengt dat ideaal een groot probleem mee. Soms kunnen ze elkaar dat emotionele goed bieden en daarin zijn die oude koppels geslaagd die als het ware met elkaar vergroeid zijn. Maar dikwijls kunnen zij dat niet, met als gevolg scheidingen en ontrouw. Dergelijke mislukkingen scheppen een gevoel van onzekerheid bij jonge mensen en versterken de neiging om al te snel zelf ook te kiezen voor de scheiding die het nieuwe normaal is geworden.
Als de mensen maar gelukkig zijn, in welke relatie dan ook
Er zijn waarnemers die aan deze crisis van het huwelijk niet zwaar tillen. “Als de mensen maar gelukkig zijn, in welke relatie zij ook willen leven.” Maar die hebben geen oog voor zwaarwegende gevolgen. Om te beginnen leidt de verkruimeling van het huwelijk tot een demografische terugval. Er worden te weinig kinderen geboren en de samenleving begint te lijden aan vergrijzing. Bovendien hebben kinderen uit “gebroken gezinnen” het dikwijls moeilijker in hun verdere leven dan kinderen die opgroeiden in een hecht gezin.
Dat alles behoort tot het gemeengoed van de hedendaagse gezinssociologie en wordt elegant samengevat in de studie van de Amerikaanse socioloog Mark Regnerus (The Future of Christian Marriage, Oxford University Press, 2020). Steunend op internationaal vergelijkende gegevens en op eigen interviews met bevoorrechte getuigen, kan Regnerus eraan toevoegen dat deze tendens zich doorzet in heel verschillende landen. En dat ook vele christelijke jongeren zich met de stroming laten meedrijven. Hij pleit dan ook voor meer ondersteuning vanuit de kerkelijke gemeenschap.
Eén gedachte uit zijn studie is mij in het bijzonder bijgebleven. Mannen en vrouwen trouwen niet enkel met een partner maar ook met de familie van die partner. Zo ontstaat er een band tussen twee gemeenschappen en allengs een netwerk van gemeenschappen. Deze netwerken vormen de grondlaag van het maatschappelijk weefsel waarvan de functie nooit volledig door het verenigingsleven en door de overheid overgenomen kan worden. Ze kunnen schadelijke neveneffecten hebben, ze kunnen leiden tot favoritisme en corruptie. (De Italiaanse maffia noemt zichzelf “la famiglia”.) Maar dat risico weegt niet op tegen de ellende van de mensen die het zonder familie moeten stellen en dus, bijvoorbeeld, met minder gezelschap en met minder mantelzorg.
Met dat ideaal moet de Kerk tegen de stroom inroeien
Het kerkelijk huwelijk is aan bepaalde eisen onderworpen. Het moet steunen op de vrije instemming van man en vrouw (een vaak onderschatte innovatie) en zou monogaam, permanent en kindvriendelijk moeten zijn. Met dat ideaal moet de Kerk tegen de stroom inroeien. De Kerk is streng, zegt men. Is zij te streng?