
Er komt een tijd in ons leven om achterom te kijken en een balans op te maken van ons beroepsleven. Aan dat moment is niet te ontsnappen, daartoe worden wij gedwongen door de wettelijke pensioenregeling. Niet even dramatisch als een gewetensonderzoek, maar voor veel oudere mensen toch ingrijpend.
De eerste vraag die ons voor de geest komt is of wij ver genoeg geraakt zijn, of wij succes hebben gekend in eigen ogen en in die van anderen. Want hoe triest is het voor een militair die het nooit tot officier heeft geschopt, voor een toneelacteur die nooit Hamlet mocht spelen. Het einde van het beroepsleven komt zelden zonder het besef van gefrustreerde ambities. Ambitie drijft de mensen voort maar komt niet zonder ontgoochelingen. Daarvan wordt de gepensioneerde zich pijnlijk bewust.
Ik zou zaaien, spitten, maaien, timmeren, weven, naaien.
Dat is evenwel niet de enige vraag die zich opdringt. Er is de meer radicale vraag of wij, achteraf beschouwd, het juiste beroepsleven gekozen hebben. Als ik nu, zovele jaren later, een beroep zou mogen kiezen, dan denk ik wel eens dat ik boer zou willen worden. Ik zou tarwe zien opgroeien en sla en erwtjes en andere vruchten van Gods wondere natuur. Daarmee zou ik mijn familie in leven houden. Ik zou zaaien, spitten, maaien, timmeren, weven, naaien. Boer zijn is een beroep dat voeling houdt met onze meest eigenlijke behoeften. Daarvoor te mogen arbeiden, en niet voor bijkomstige behoeften, moet iets zielsverheffends hebben. Hopelijk zou de buurman het op zich nemen kippen en runderen te fokken. Want, toegegeven, dat aspect van het boerenleven zou ik liever overlaten aan anderen.
Helaas, in onze samenleving is er voor een dergelijk allesomvattend beroepsleven nog weinig ruimte. Wij hebben nu bijkomende (en bijkomstige) behoeften en wij worden onderworpen aan de wetten van de arbeidsverdeling. De mensen bouwen hun huis niet meer zelf, ze worden schaliedekker of schrijnwerker. Ze worden geen opvoeder meer maar leraar wiskunde. Zelfs boeren moeten zich specialiseren. Ze moeten zich toeleggen op druiventeelt en voor andere voedingsproducten rekenen op de supermarkt. Dat wil zeggen: ons beroepsleven is een onderdeeltje geworden van een complex, moeilijk te overzien geheel van specialismen. Om daarin “nuttig” te blijven, moeten de mensen zich voortdurend verder specialiseren. Totdat zij, naar het woord van de Engelse satiricus, “alles weten over niets”.
Het is moeilijk dit soort beroepsleven te ervaren als bevredigend. Ja, het heeft een zeker nut. Je wordt ervoor betaald en het laat je toe jezelf en anderen in leven te houden. Maar de eigenlijke, intrinsieke betekenis van je beroepsleven ontgaat je. Van veel arbeidsvreugde kan in zulk netwerk van gespecialiseerde functies zelden sprake zijn. Van een tevreden terugblik op de beroepsloopbaan evenmin.
Is er een remedie tegen het benauwende van de hedendaagse arbeid? Wat als een mens meer dan één leven zou toebedeeld krijgen en in zijn latere levens een herinnering zou bewaren aan zijn vroegere? Er schuilt een zekere charme in het denkbeeld van de reïncarnatie. Een mens zou dan leraar literatuur kunnen zijn met een herinnering aan zijn leven als architect en aan een nog vroeger leven als schipper en aan… Geen wonder dat hindoes hierin willen geloven. Immers, dan pas zou een mens een volwaardige beroepservaring genoten hebben.
Wij moeten het stellen met één leven op één plaats op de aardbol op één tijdstip in de geschiedenis
Wij, met onze christelijke levensbeschouwing, moeten het stellen met één leven op één plaats op de aardbol op één tijdstip in de geschiedenis. Hoe zouden wij het niet benauwd krijgen? Zullen wij ons troosten met de gedachte dat wij met ons beroep andere mensen van dienst zijn, zelfs als die anderen en wijzelf dat niet meteen beseffen? Dat is een mooie gedachte maar niet meer dan een vluchtige gedachte. Zo nu en dan is er een staking nodig om elkaar daaraan te herinneren. Er zijn denkers die beweren dat wij nood hebben aan een gezamenlijke morele en zelfs religieuze cultuur om in zo’n samenleving saamhorigheid met anderen te scheppen en te behouden.
Ondertussen blijft mij het beeld van het ideale beroep voor ogen zweven. Ten onzent is het beroep van boer aan het verkwijnen. Maar ze zijn er nog, zelfs hier in de stad, de volkstuintjes waar mensen zelf een beetje groenten kweken. En waar die kleine navolgers van de grote, zelfstandige boeren van weleer met trots vertellen over hun rijpende tomaten. Niet noodzakelijk de grootste en de mooiste, maar wel hun eigen tomaten.
Foto door Warre Van de Wouwer