Pater Theo woont ruim vijftig jaar in een arbeiderswijk voor Antwerpse dokwerkers. Hij raapt er peuken, schenkt koffie, maar de saamhorigheid brokkelt er af.
Het ‘Eilandje’ is, of was, een volkse wijk in Antwerpen, juist ten noorden van de oude Bonaparte- en Willemdokke.n Nu is het the place to be – er rijzen luxueuze flatgebouwen als paddenstoelen uit de grond. Maar vooralsnog kunnen ze niet de miserabele huisjes verbergen die vroeger schippers, dokwerkers en marginalen herbergden. Daar verblijft Pater Theo sinds 1964 als wijkwerker. In 1965 heeft hij er zelf gewerkt als dokwerker, 50 ton per dag versjouwd, zakken van 25 kilogram per stuk. Gelukkig was hij sterk en gezond. Dat is hij nog altijd, op de leeftijd van 80 jaar.
Na die stage als dokwerker is hij vooral bekend geraakt als de waard van het ‘café zonder bier’ in de Londenstraat. Daar ontving hij vroeger de dokwerkers die moesten wachten op een eventuele aanwerving. Daar ontvangt hij nu de buurtbewoners met koffie of thee: 50 cent per consumptie. Uiteraard geen alcohol, want dat was en is nog altijd een plaag op ‘het eilandje’. Hij ontvangt er mensen van allerlei slag die nog niet verdrongen zijn door de oprukkende gentrificatie van hun buurt. Hij biedt ze een haven van gezelligheid.
Vroeger – tot aan het jaar 2000 – kon hij zeggen dat hij alle buurtbewoners kende met hun naam, met hun bijnaam en met hun eigenaardigheden.
Pater Theo was echter meer dan een waard. Achter het café is een kapel waar kleine en grotere kinderen werden gedoopt, hun eerste communie deden en gevormd werden. Soms sloten volwassenen er hun kerkelijk huwelijk. Er werden uitvaarten gehouden voor oude mensen van de buurt die soms onopgemerkt zijn overleden. Hij animeert zowel het geestelijke als het materiële leven van de buurt.
Er zijn weinig opdrachten die pater Theo niet tot de taakomschrijving rekent die hij voor zichzelf heeft opgesteld. Hij organiseerde talloze uitstappen voor jong en voor oud. Hij heeft zich laten scholen tot een deskundige voetverzorger om stramme, bejaarde mensen ten dienste kunnen zijn. Gratis natuurlijk. Hij is goed met cijfers en heeft een heel, heel sterk geheugen. Zo heeft hij becijferd dat hij in de loop van de jaren ongeveer 40.000 verjaardagsbezoeken heeft afgelegd.
Er werden uitvaarten gehouden voor oude mensen van de buurt die soms onopgemerkt zijn overleden
Vroeger – tot aan het jaar 2000 – kon hij zeggen dat hij alle buurtbewoners kende met hun naam, met hun bijnaam en met hun eigenaardigheden. Een anekdote zoals hij er vele vertelt: tijdens een zondagviering in zijn kapel vraagt hij of één van de aanwezigen de eerste lezing wil doen. Een stem uit het volk, die van de gekende S., antwoordt: ‘Doe het zelf, ge wordt ervoor betaald’.
Het meest pittoreske van zijn buurtwerk is wellicht zijn volgehouden actie tegen zwerfvuil in de omringende straten. Er zijn stadsdiensten die ook hun best doen, maar dat volstaat niet. Ieder vrijdagmorgen trekt hij er daarom op uit, met een kuip en een lange tang, om sigarettenpeuken en dies meer op te rapen. Een gevecht tegen de bierkaai? Niet als je daarmee je waardering voor de buurtbewoners kan uitdrukken. Die verdienen in propere straten te wonen en het is goed ze daaraan telkens weer te herinneren. Natuurlijk is het belangrijker eenzamen, zieken en stervenden te bezoeken. Maar sigarettenpeuken en blikjes rapen is een dienst aan het lokale gemeenschapsleven.
Wat dan met de oorspronkelijke bewoners, met die arme en oude mensen die nog overblijven?
Zo jammer dat de elkaar vertrouwde buurtbewoners nu meer en meer verdrongen worden door kapitaalkrachtige inwijkelingen die hun kennissen verder gaan zoeken en die kennelijk geen behoefte hebben aan een lokaal gemeenschapsleven. Wat dan met de oorspronkelijke bewoners, met die arme en oude mensen die nog overblijven? Ze worden niet enkel verdrongen, ze worden ook verspreid. Waar moeten ze heen? Zo een buurt vinden ze nergens meer.