
Een begrafenis bracht Michaël Merrigan onverwachts naar een klein pittoresk Frans dorpje. En daar vond hij op de valreep van het oude jaar iets wat hij bij andere afscheidsmomenten vaak mist.
De begrafenis was in een Noord-Frans dorpje, op een kleine heuvel aan de Maas. Imposante rotspartijen, oude versterkingen, pittoreske huizen. De oude vrouw was al een tijdje niet helemaal zichzelf geweest, maar de dood kwam toch nog als een verrassing. Het was haar wens om begraven te worden volgens de rituelen van haar geboortestreek in het noorden van Algerije, Kabylië, die ze lang geleden had moeten achterlaten.
De kist stond in een kamer van het huisje waarin ze decennialang had gewoond. De gemeente had de straat voor het huis met een hekje afgezet, en zelfs een tent geplaatst om de vele bezoekers die verwacht werden warm te kunnen houden.
De put werd daarna door familieleden zelf tot aan de rand gedicht.
Uit de wijde omgeving kwamen vrienden en familie een laatste groet brengen. Mensen brachten beurtelings wat tijd door bij de kist. In de belendende kamers werd in verschillende groepjes eten klaargemaakt. Hapjes werden rondgebracht. Er werd gelachen, bijgepraat, omhelsd. ’s Nachts bleven vrijwilligers bij de kist waken.
De dag van de begrafenis zelf ging een lange stoet met de kist van het huis, door de koude velden, naar de begraafplaats, die je vanuit het huis, aan de voet van de tegenoverliggende heuvel, kon zien liggen. Sommige aanwezigen praatten zacht met elkaar, anderen waren stil en in gedachten verzonken. Ter plaatse werd de kist in het graf gelaten, waar ook haar echtgenoot en jong gestorven kind al begraven lagen. De put werd daarna door familieleden zelf tot aan de rand gedicht. Daarna ging de wandeling terug naar het nu voor altijd legere huis, waar opnieuw eten en drinken voor iedereen werd rondgebracht.
Zo eindigde ik de laatste dagen van het jaar in een mistig Frans dorpje, waar de tijd schijnbaar had stilgestaan. En waar ook, vooral, de mensen even stilstonden. Dit was een van de traagste begrafenissen die ik me kan herinneren. En net daarom had ze iets uitermate menselijks. Het was alsof de traagheid van het moment, en het ambachtelijke van de begrafenis, tijd gaven om even afstand te nemen van het drukke leven van alledag.
‘De dood is helemaal niets. Ze telt niet’.
De familie die in het huis verzamelde en elkaar ontmoette rond de kist, bracht een beeld in me naar boven dat de Anglicaanse priester-theoloog Henry Scott Holland ooit – in een grafrede voor King Edward VII, voortbouwend op Augustinus – zo mooi verwoordde: “Death is nothing at all. It does not count. I have only slipped away to the next room. […] I am I and you are you. […] Whatever we were to each other, that we are still.” (‘De dood is helemaal niets. Ze telt niet. Ik ben slechts de andere kamer ingegaan. […] Ik ben ik, en jij bent jij. […] Wat we voor elkaar waren, dat blijven we.’)
Het gebeurt nog wel, hoor ik, de dode enkele dagen in huis opbaren, maar ik maakte het zelf nog niet eerder mee. Ook het feit dat de kist door familieleden letterlijk volledig begraven werd, is iets dat ik vaak mis bij begrafenissen. Vaker staan de werklui en zelfs een graafmachine aan de kant al klaar om, al dan niet na een symbolische schep zand door de familie, die klus zelf te klaren. Of wordt de kist aan het graf achtergelaten voor een latere shift.
Ik ben geen psycholoog, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het ambachtelijke van een dergelijk traag afscheid iets met een mens doet. Iets waardevols benadrukt. Het creëert tijd en ruimte, en confronteert ons met een realiteit die we anders misschien al te snel zouden wegduwen.
Hoe zullen we lachen om de moeite van het afscheid wanneer we elkaar weer ontmoeten!’
In een maatschappij waarin alles snel moet, en waarin voor alles procedures en regels bestaan, denken we misschien te snel dat wat in dit kleine Frans dorp gebeurde, de orde al te zeer zou verstoren in de drukke wereld daarbuiten. En toch. Een beetje verstoring van het dagelijkse ritme is misschien wel net wat ons de kans geeft tot echt afscheid. En daarbij is het niet onbelangrijk ook aan het einde van het gedicht van Holland te denken: “All is well. Nothing is hurt; nothing is lost. One brief moment and all will be as it was before. How we shall laugh at the trouble of parting when we meet again!” (‘Alles is goed. Niets is gekwetst, niets is verloren. Eén kort moment en alles zal weer zijn zoals het was. Hoe zullen we lachen om de moeite van het afscheid wanneer we elkaar weer ontmoeten!’).
Foto door Pixabay