Hij komt: maar niet langs de voordeur van onze planning en prognoses. Een adventsmeditatie.
We kennen de mens die door en door optimistisch is: komt het al of bijna, is het er al? Die zegt: alles komt goed en zal wel goed aflopen. Onweerstaanbaar optimistisch kan iemand zijn. Maar kunnen we dat wel vertrouwen en erop steunen? Nooit geen teleurstelling, of ontmoediging gekend, geen ziekte en zelfs geen dood? Kom nou! Laat maar.
We kennen de mens die door en door pessimistisch is, misschien wel een mens die eerder en naïef alleen maar goeds verwachtte. Die nu zegt: het komt nooit meer goed en er komt niets van. Ingedeukt door de teleurstellingen van het leven door anderen of in zichzelf heeft hij geen fut meer om echt nog iets te verwachten, iets dat echt alles anders maakt. Kom nou! Laat maar.
“Laat die dag u niet onverhoeds grijpen als een strik.” (Lc. 21:34) Een waarschuwing van Jezus tegen optimisme en pessimisme tegelijk. Een oude reeds verklonken waarschuwing bij de profeten, die versterkt herhaald wordt door de laatste en grootste Johannes en die zich toch van die van de voorgangers onderscheidt doordat hij doopt met water; vandaar zijn naam: de doper. Als de tijd van de vervulling van de belofte nadert laat hij de mens onderduiken in het water en er weer uit opduiken voor een ander leven, gelouterd om verder te leven op de eens kromme wegen, die nu recht en rechtuit zijn. Vooruit!
Hij komt langs een achterdeur, klein en onopvallend in een stal
Maar hoe en “wat moeten we dan doen?” Een stem uit de woestijn zegt tot die mens: wees mededeelzaam, delen met wie niets heeft, te beginnen met voedsel en kleding en daarin jezelf: geven, vergeven en verder geven. En zegt tot die verder weg staan en als een tollenaar zijn door oneerlijkheid en zelfgerichtheid: doe recht, dan kom je verder. En tot die steeds domineren met macht: houd je in en begrens jezelf in aanspraken en uitspraken om anderen ook te laten opkomen en verder te brengen.
De vraag wordt nog meer toegespitst: komen we, kom ik dan verder, wordt mijn wachten een verwachten, of blijft toch alles bij het oude of zakt het weer weg tot een afwachten? De Doper is eerlijk; niet ik, maar een die na mij komt en die ik niet waardig ben. Een dooddoener of iets dat ons toch nog kan verrassen? Een nieuw begin, dat ons verder op weg brengt?
Daar komt een jonge moeder, die haar ja-woord en toekomst voorgoed heeft verbonden met het kind in haar schoot. En dat met een zo’n zuiver hart, dat alle optimisme en pessimisme te boven gaat, en die dat kind van harte naar ons brengt om ons mensen, die onvruchtbaar in verwachting heimelijk denken niet meer verrast te willen en kunnen worden.
En toch: “wat is het dat de moeder van de Heer naar ons toekomt?” Ben je dan toch niet verkocht en verraden, of merk je dat dit een zegen voor jou is: “gezegend zijt gij en gezegend de vrucht van uw schoot?” Kun je iets begrijpen van het lied van deze gezegende die ervan zingt, dat de Heer magnifiek is?
Laat eens alles los en laat je verlossen
Komen jij en ik ook zover, kan dit ook bij jou en mij binnenkomen: feest van een hemel boven de aarde en op aarde vrede om door te gaan en op te leven. Ik en jij, we zouden toch wel willen, maar… kunnen we dat en dan nog volhouden? Hij komt: niet langs de voordeur van onze planning en prognoses, maar langs onze verbroken beloftes en opeengestapelde illusies, niet langs de grote poort van de brede weg van een leven dat voor een herberg van zelfgenoegzaamheid en zelfredzaamheid staat. Hij komt langs een achterdeur, klein en onopvallend in een stal waarin Hij, het kind, zich aan ons aanbiedt om in ons geboren te willen worden.
Zeg je tot hem en redeneer je bij jezelf: red jezelf allereerst als je toch anderen, zoals jou en mij wil redden? Blijf jij van daarboven maar thuis, die een beroep doet om in mijn hart te mogen komen?
Of: mag ik jou, het kind van de moeder, vasthouden als mijn houvast, dat mij liefhebben doet en mij en jou verder brengt op jouw weg, jou achterna? Laat eens alles los en laat je verlossen. Laat maar? Kom nou! Kom Heer Jezus, kom! Mag ik een mantelzorger zijn van jou en voor allen, die de minsten van jou zijn?