De veertigdagentijd, waar komt die traditie eigenlijk vandaan? Dries neemt ons mee naar de eerste eeuwen van het christendom en vindt een oproep voor zichzelf.
De kleurrijke gekkigheid van carnaval is voorbij. De komende tijd is het paars, kleur van de inkeer. De mombakkussen die we ophadden, laten we achter ons. Tijd om ons ware gezicht te laten zien. In de kerk halen we het askruisje. Ik sta recht voor de priester. Hij tekent mij met as. Ik laat zijn woorden over me heen komen en tot me doordringen: ‘Bekeer je, en geloof in het evangelie’.
Niet alleen toepasselijke woorden voor degenen die met carnaval de beest hebben uitgehangen. Geloof in het evangelie. Vertrouw erop dat Jezus’ weg je gelukkig maakt en je naar je uiteindelijke bestemming voert. Bemin je naaste, zoals je zelf bemind wordt… door God. Gebruik de veertigdagentijd om je Gods goedheid te binnen te brengen. En doe dan wat je hart je ingeeft, zou Augustinus zeggen.
Misschien zei de priester bij het askruisje wel: ‘Bedenk dat je stof bent, en tot stof zult wederkeren’. Woorden uit de Bijbel. Gericht tot mensen die in de fout waren gegaan. Ware woorden. Of liever, half-ware woorden. We zijn niet bestemd om tot stof te vergaan, maar om te léven. En dat leven reikt over de dood heen, zegt Jezus. Hij gaat ons voor op die weg. Geloof in zijn evangelie. Het voert je naar de opstanding uit elke vorm van dood.
De vastentijd ontstond in de eerste eeuwen van de christelijke kerk. Bedoeld als voorbereidingstijd voor de geloofsleerlingen die zich met Pasen lieten dopen. De laatste veertig dagen vóór de doop waren een intense voorbereiding. Ze ontzegden zich alle luxe en overbodige dingen om zich te richten op dat ene: de doop.
Bedoeld als voorbereidingstijd voor de geloofsleerlingen die zich met Pasen lieten dopen.
Leven met en zoals Jezus. Veertig dagen. Zoals Jezus zich aan het begin van zijn openbaar leven veertig dagen had teruggetrokken in de woestijn. De reeds gedoopte gelovigen deden mee. Enerzijds uit solidariteit met de geloofsleerlingen. Anderzijds om zich hun eigen gegroeide band met Jezus weer te binnen te brengen. Straks in de Paasnacht, als de nieuwelingen worden gedoopt, zullen zij hun doopbeloften hernieuwen.
Ik sta stil bij alles wat mijn geloof mij heeft gebracht. Probeer mij zo op Pasen voor te bereiden dat ik straks welgemeend en van harte mijn doopbeloften kan vernieuwen.