In deze vastentijd staat Ignis Webmagazine stil bij de werken van barmhartigheid. Deel 6 (slot): “Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar me toe.”
Het zesde van de zeven werken van barmhartigheid luidt ‘gevangenen bezoeken’. Voor zover ik weet, heeft Jezus nooit iemand in de gevangenis opgezocht; ook niet Johannes de Doper, toen deze hem vanuit de gevangenis vroeg of Hij nou echt de Messias was (Mt. 11:2-3). Toen Jezus zelf gevangen genomen werd, zijn al zijn leerlingen gevlucht (Mc. 14:50). Zijn procesgang en terdoodveroordeling zijn zo snel verlopen dat een bezoek aan Hem in de tussentijd er eenvoudig niet in zat.
Op hoeveel manieren kan ik niet ‘gevangen’ zitten?
Wel hoorde Hij tijdens zijn proces op de achtergrond een van zijn geliefde leerlingen tot drie keer toe zeggen dat die Hem helemaal niet kende. Hij heeft zich toen nog even omgedraaid en die leerling aangekeken (Lc. 22:61). Petrus was dat. Die zou later zelf in de gevangenis terecht komen. En eruit verlost worden door iemand die een engel wordt genoemd (Hn. 12:1-11). Kortom, meerdere belangrijke personen in de Bijbel kennen gevangenschap uit eigen ervaring.
Dat geldt ook voor het Oude Testament. Ruim duizend jaar vóór Jezus horen we hoe Jacobs geliefde zoon, Jozef, terecht komt in de gevangenis van de Egyptische farao. En er door toevallige omstandigheden, die aan God worden toegeschreven, uit wordt bevrijd (Gn. 39-40).
Het volk van de Bijbel heeft meer dan vierhonderd jaar gevangenschap moeten verduren in datzelfde Egypte. Daar werd het door God bezocht, in de persoon van Mozes. Hij heeft het na veel moeizame pogingen uit die gevangenschap bevrijd en naar een nieuwe toekomst geleid (Exodus). Zo heeft de profeet Jeremia een tijdje gevangen gezeten in een put (Jer. 38:6-13). En dan is er nog dat curieuze verhaal uit de tijd dat de profeet Daniël in de stad Babel in de leeuwenkuil gevangen zat. Meer dan duizend kilometers verderop in het zuiden van Palestina was op dat moment de profeet Habakuk onderweg.
Hij had wat moes gekookt en enkele broden in een schotel gebrokkeld en ging naar het veld om het de maaiers te brengen. Maar een engel van de Heer beval Habakuk: ‘Breng het maal dat u daar hebt naar Babel, naar Daniël in de leeuwenkuil.’ Habakuk antwoordde: ‘Heer, ik ben nooit in Babel geweest en de kuil is mij onbekend.’ Toen greep de engel hem bij de haren van zijn kruin vast en droeg hem met de snelheid van de geest naar Babel, waar hij hem boven de kuil zette. Daar riep Habakuk: ‘Daniël! Daniël! Neem het maal dat God u zendt.’ Daniël zei: ‘God, U hebt werkelijk aan mij gedacht; nog nooit hebt U degenen die U liefhebben verlaten.’ Toen stond Daniël op en at. En Gods engel bracht Habakuk onmiddellijk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd.
(Daniël 14:33-39)
Vooral dat detail dat de weldoener – om zo te zeggen – ‘van ver moet komen’ en ‘er met de haren bij gesleept moet worden’, maakt het verhaal extra menselijk.
Een jonge vader zat in de gevangenis. Had een stommiteit uitgehaald. Had nu spijt als haren op zijn hoofd. Hoe dun is de grens tussen wel en niet in de gevangenis. Ik ging met moeder en de beide kleine kinderen op bezoek. Mama had het extra spannend voorgesteld: met poortjes waar je doorheen moest, die niet mochten piepen. Maar bij de jongste, nog geen vier, piepte het poortje wel en bleef maar piepen. Het arme kereltje tot bijna op het blote lijf uitgekleed. Er bleek ijzer verwerkt in de steunschoentjes. Huilend: “Ik vind het een rothuis waar papa nu woont.” Hoe maak je aan zo’n kind duidelijk dat het bezig is aan een werk van barmhartigheid?
Op hoeveel manieren kan ik niet ‘gevangen’ zitten? Waar ben ik allemaal ‘gevangene’ van? Meestal heel gênant; iets om je voor te schamen. De mensen die ons daar hebben opgezocht worden in de Bijbel engelen genoemd.
| 1. Hongerigen voeden | 2. Dorstigen te drinken geven | 3. Vreemdelingen opnemen | 4. Naakten kleden | 5. Zieken bezoeken | 6. Gevangen bezoeken | 7. Doden begraven |