Soms is het leven ondragelijk en komt het niet meer goed. Troost vindt geen ingang en hoop bestaat uit hopen dat er geen morgen komt. Zo treft Annemarie Teun keer op keer aan. Ze is blij dat ze dan psalm 88 kan lezen.
Soms komt het gewoon niet meer goed. Dan is alle hoop vervlogen. Althans in dit leven. Zoals bij Teun, een oude man die ik wekelijks in een zorgcentrum bezocht. Licht dementerend, zoals dat heet. Daarbij behoorlijk depressief.
Nog vaker roept hij uit: ‘Waarom moet het allemaal zo gaan?’
Het leven hoeft voor Teun al lang niet meer. Zijn geliefde vrouw is jaren geleden overleden. Het gemis is en blijft heftig. Zijn enig kind ziet hij veel te weinig voor zijn gevoel. En hij snapt niet dat hij in het zorgcentrum moet verblijven. ‘Wat doe ik hier? Mijn leven heeft toch geen zin meer?’, beklaagt hij zich. Nog vaker roept hij uit: ‘Waarom? Waarom? Waarom moet het allemaal zo gaan? Wat heb ik fout gedaan? Zeg het me dan. Dan kan ik het weer goed maken.’
Ook God, eens zijn grote steun en toeverlaat, stelt hem diep teleur. ‘Ik bid dag en nacht. Vraag hem om zijn hulp, maar er gebeurt niets.’ Teun beleeft nergens meer vreugde aan, is tot niets toe te bewegen. Het liefst sterft hij, liever vandaag dan morgen.
Soms is hij zich bewust van zijn negatieve en onvriendelijke houding. Dan verwijt hij zichzelf dat hij het leven zo zwartgallig ziet. Om zich vervolgens te verontschuldigen: ‘Sorry hoor, maar ik kan echt niet anders’.
Als je met me bidt, voel ik een enorme opluchting
De laatste tijd lijkt zijn wanhoop groter te worden. Keek hij voorheen altijd uit naar mijn komst, nu is het hem eigenlijk te veel. Want als ik er ben, gaat hij weer denken en vanzelf praten over zijn misère. Daarvan raakt hij overstuur en verward. De ruimte die ik hem bied om te zeggen wat er in zijn hart leeft, confronteert hem alleen maar met zijn onmacht. Over iets anders praten, lukt niet. Samen stil zijn, verdraagt hij niet. En het gebed, waarmee we ons samenzijn altijd beëindigen, is voor hem niet langer een troost. ‘Als je met me bidt, voel ik een enorme opluchting en komt het helemaal binnen, maar als we klaar zijn, is dat meteen weg. Dan voel ik me direct weer ellendig. Het helpt toch allemaal niet. Laat me maar met rust. Ik wil niet meer denken.’
Soms komt het gewoon niet meer goed. Bij Teun niet en ook niet bij zoveel anderen. Mensen voor wie het leven ondraaglijk is en er alleen maar hoop leeft dat er geen morgen meer komt.
Hoe indrukwekkend zijn dan de woorden van de psalmist. Die beschrijven precies de ervaring van Teun. Het emotioneert hem als ik psalm 88 voorlees: het zich ingesloten voelen, vervreemding. Geen uitweg zien terwijl troost nergens ingang vindt. ‘Zo is het precies’, beaamt hij. Ik ben blij dat de psalm niet met hoopvolle woorden afsluit, want daar zou hij niets mee kunnen, misschien zijn eenzaamheid zelfs versterken. Het is nu wat het is. Soms komt het gewoon niet meer goed.
De trefzekere woorden van de psalm komen niet alleen bij Teun binnen, maar raken ook mij. Ik kom iets dichter bij wat Teun doormaakt in die kuil, in het duister van de diepte. Ik ben er stil van, wil hem zo graag iets bieden. Wederom verontschuldigt hij zich, maar ik neem hem niets kwalijk. We zijn elkaar toegenegen en dat blijft. We spreken af dat ik wat afstand neem.
Ik ben blij dat de psalm niet met hoopvolle woorden afsluit
‘En toch blijf ik voor je bidden, Teun. Ik zal bidden voor rust in je hoofd, hart en ziel.’
‘Ja, graag!’
En als ik bij de deur hem ten afscheid een kushandje werp, glimlacht hij en krijg ik er eentje terug.
‘Doe je voorzichtig?’ roept hij me – zoals altijd – na.
Zal het ooit goed komen?