De zomervakantie… een noodzaak voor de een, een kwelling voor de ander. Goed vakantie houden is volgens Guido Dierickx dan ook een ware kunst.
Sommige mensen lijken slechts over twee dingen te kunnen praten: over de voorbije vakantie en over de komende vakantie. Een geslaagde vakantie helpt hen de rest van het jaar te verdragen. Een mislukte vakantie doet hen wanhopig uitkijken naar de volgende. Alleszins heeft de vakantie een onrustwekkend grote plaats veroverd in het leven van vele mensen.
Ja, er zijn mensen die niet willen meedoen aan de verheerlijking van de vakantietijd. Eerst en vooral de ‘zedenmeesters’. Die verheffen hun stem tegen de dreigende buitensporigheden van vele vakanties. Tegen vakanties waarbij het geld door deuren en vensters en het fatsoen overboord geworpen wordt. Volgens hen zijn vakanties iets zoals carnaval vroeger: een tijd om eens duchtig uit de band te springen. Eigenlijk zouden de mensen beter thuis kunnen blijven om naarstig hun plicht te doen.
Vakantie is, zoals de zevende dag van Gods schepping, een tijd om eens heel anders te gaan leven
De ‘arbeidsverslaafden’ verkondigen trots dat zij al vele jaren geen vakantie meer genomen hebben. Niet omdat ze daarvoor geen geld, maar wel omdat ze daarvoor geen tijd hebben. Omdat hun werk enorm belangrijk is en omdat ze niet gemist kunnen worden. En omdat zij heel sterk zijn, sterk genoeg om heel hun leven aan hun o zo belangrijke werk te wijden.
Daarnaast zijn er vele vermoeide mensen die vinden dat ze er absoluut eens uit moesten, dat ze die vakantie broodnodig hadden voor hun lichamelijke en psychologische gezondheid. Daarmee geven ze toe dat vakantie voor hen inderdaad een minderwaardige maar, helaas, ook een onvermijdelijke tijd is in hun leven. Dat klinkt iets minder nobel dan de uitlatingen van zedenmeesters en arbeidsverslaafden, maar nog steeds erg menselijk. Maar geen van deze drie visies komt overeen met die van ons geloof.
Daarnaast zijn er vele vermoeide mensen die vinden dat ze er absoluut eens uit moesten.
Volgens ons geloof is onze vakantie een gave Gods, een tijd van genade waarover wij ons dienen te verheugen. Vakantie is, zoals de zevende dag van Gods schepping, een tijd om eens heel anders te gaan leven, een tijd om te ervaren dat het goed leven kan zijn in deze wereld. Als wij menen dat niet te kunnen ervaren, wat voor gelovigen zijn wij dan wel? Gedragen wij ons dan nog als de schepselen van een goede God en als leerlingen van onze Heer Jezus? Want ook Jezus nodigde zijn leerlingen soms uit om zich op een rustige plek terug te trekken na een uitputtende dag.
Wat zou vakantie dan voor ons moeten betekenen? Ik hoor mensen dikwijls zeggen dat ze van hun vakantie drie dingen verlangen: zon, rust en ‘eens iets anders’. Dat is niet zo slecht gezien. Verlangen naar meer zon, dat betekent verlangen naar meer licht, naar meer kleur. Dat betekent het verlangen om Gods schepping, de wereld van de natuur en de wereld van de mensen, op haar best te mogen zien. Dat betekent dingen opmerken om ons heen die ons tevoren ontgaan waren en die nochtans onze aandacht verdienden.
Verlangen naar meer zon, dat betekent verlangen naar meer licht, naar meer kleur.
Verlangen naar meer rust, dat betekent verlangen om opnieuw en beter kennis te maken met dingen en mensen. Dat betekent naar zichzelf luisteren om te vernemen wat er in het eigen hart omgaat en daarmee in het reine te komen. Verlangen naar eens iets anders dat betekent gevoelig te worden voor het verrassende, voor hetgeen voorbij onze routines ligt, voor hetgeen ons aanvankelijk onbegrip en weerzin inboezemde en dat bij nader toezien zo aantrekkelijk blijkt. Daarvoor heeft God ons gemaakt. Een goede vakantie houdt een contemplatie in van Gods schepselen, een bewondering van Gods wonderen. Een goede vakantie is een vorm van bezinning.