Mevrouw Bertens is dement en dat maakt haar onzeker. ‘Kijk maar niet naar mij’, straalt ze uit. Maar Madeleine zag haar schitteren in een ontroerende scène.
Bij veel mensen met dementie daalt het zelfvertrouwen naar een dieptepunt. Zo ook bij mevrouw Bertens. Ze is het afgelopen jaar steeds krommer gaan lopen en kijkt voortdurend naar de grond om maar niemands blik te vangen. Als je haar dan toch in de ogen kijkt, begint ze zenuwachtig met haar vingers te friemelen en straalt ze aan alle kanten uit: ‘Kijk maar niet naar mij…’
Je kunt goed met haar praten. Ze kan je zeggen wat ze in haar koffie heeft, wat ze graag op brood lust en als ze zich eenmaal vertrouwd voelt, kan ze ook mooi vertellen over hoe goed ze zeilen kon en hoe graag ze dat deed. Uit zichzelf zal ze nooit een gesprek beginnen.
Als je binnenkomt in de woonkamer, waar ze vaak achter de verzorging aanscharrelt, schrikt ze en stapt ze achteruit de hoek van de kamer in; beschut, terwijl ze jou van over de rand van haar bril in de gaten houdt. Als ik even op de drempel stil houd en wacht tot ze aan mijn komst gewend is, probeer ik me weleens voor te stellen hoe ze veertig jaar geleden met kracht in haar handen het zeil aan de mast omhoog trok, klaar voor vertrek.
Die is weggezakt naar een diepte die onbereikbaar is
Ze is onzeker doordat ze voelt dat veel vaardigheden haar ontglippen. Zij merkte dat vast al veel langer, maar nu wordt het ook voor ons zichtbaar en kan ze het niet meer maskeren. Als ze de tafel dekt, zie je dat ze geen idee meer heeft hoe dat moet. Ze zet het glas op het bord, legt het bestek op de stoel en staart dan naar het placemat in haar handen. Net als aankleden, een boterham smeren of een kop thee zetten. Haar handen tasten, hopend dat ze de routine terugvinden, maar die is weggezakt naar een diepte die onbereikbaar is.
Mijn collega Inge krijgt een telefoontje van thuis. Het is haar dochter van dertien. Ze zit net op de middelbare school en heeft het daar moeilijk. Voor haar is het vreselijk wennen dat ze niet meer één juf heeft, maar de hele dag van lokaal naar lokaal, van docent naar docent sjokt; in een grote school waar ze nog met niemand écht gepraat heeft. Ze is ontheemd, onzeker en wil terug naar hoe het was.
‘Mama, kom je naar huis?’
Vandaag belde ze haar moeder huilend op. Ze had moed verzameld en wilde met een paar meiden uit de buurt mee naar huis fietsen, maar dat mocht niet van hen. Ze had acht kilometer alleen gefietst, honderd meter achter hen.
‘Mama, kom je naar huis?’, had ze gevraagd. Inge had geluisterd naar haar dochter en kon op dat moment niet veel méér doen; ze moest nog vijf uur werken. Met pijn in haar hart hing ze de telefoon op, terwijl ze beloofde haar vanavond nog even wakker te maken en er samen over door te praten.
Mevrouw Bertens had vanuit de hoek staan kijken naar Inge en liep naar haar toe. Als een moeder spreidde ze haar armen en omhelsde Inge stevig, ze drukte haar vingers zachtjes in haar rug. Mevrouw Bertens stond als een huis, met twee benen stevig op de grond, terwijl Inge zachtjes begon te snikken in haar armen. Zo stonden ze misschien wel twee minuten…
‘En ik dacht; ‘Madeleine, kijk maar goed naar haar…’