“En dan zal iets opmerkelijks gebeuren: het licht wordt doorgegeven. Ik word zelf lichtdrager, Christusdrager…” Een overweging bij het feest van Maria Lichtmis.
Op 2 februari viert de kerk de Opdracht van Jezus in de Tempel, beter bekend als ‘Maria Lichtmis’. Het feest herinnert mij aan de rijke lichtthematiek waarin de Schrift onze godservaring verwoordt.
“In het begin… sprak God: ‘Er moet licht komen’ En er kwam licht. God zag hoe mooi het licht was. Hij scheidde het licht en het donker.” (Gen 1:3-4)
Op Kerstmis werd mij hetzelfde gemeld: “In het begin was het woord… en het woord was God…” Dat woord, zegt Johannes, was “licht en leven” en “het licht schijnt in de duisternis…” Daarop volgt die verbluffende melding: “Ja, het woord is vlees geworden.” (Joh. 1:1-4; 14) Het ‘woord’ is mens geworden en het is licht voor ons geworden in de nacht.
Het is geen verblindend licht. Het doorbreekt moeizaam de duisternis van onze, van mijn wereld: “De duisternis heeft het niet herkend”, lees ik nog (Joh. 1:10). De duisternis immers biedt grote weerstand. Maria wordt erop gewezen door de oude Simeon die het Licht dankbaar van haar ontvangt en in de armen neemt:
Het doorbreekt moeizaam de duisternis van mijn wereld
“Zie, dit kind is bestemd… tot een teken dat weersproken wordt… en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord”
(Lc. 2:34-35).
Het zal me dramatisch duidelijk worden als ik tijdens de komende Vastentijd met Jezus meega op zijn weg naar Jeruzalem, “waar hij veel zal moeten lijden”. Maar over dat lijden heen en het neergaan in het donker, zal ik in de paasnacht weer het licht zien opgaan als een klein broos vlammetje dat de donkere kerk wordt binnen gedragen terwijl de diaken “Lumen Christi!” zingt.
En dan zal iets opmerkelijks gebeuren: het licht wordt doorgegeven. Ik word zelf lichtdrager, Christusdrager. Zoals Maria het is geweest. Werd mij trouwens niet gezegd: “Jullie zijn het licht in deze wereld”(Mt 5:14)? De onlangs verschenen Bijbel in gewone taal drukt aldus uit wat Paulus daarover schrijft:
In het begin heeft God gezegd: ‘Er moet licht schijnen in het donker.’ Diezelfde God heeft het licht ook in mij laten schijnen! Hij liet mij Jezus Christus zien. En ik zag dat het gezicht van Jezus straalde met een hemelse glans, de glans van God zelf. En God wil dat ik dat aan iedereen bekendmaak.
(2 Kor. 4:6)
Onze gezichten laten iets zien van de hemelse glans van de Heer
God wil dat dit licht van het gezicht van iedere christen afstraalt, van een ‘ongesluierd gezicht’: “Ik doe niet zoals Mozes”, schrijft Paulus nog. “Hij deed een doek voor zijn gezicht… Wij christenen hebben geen doek voor ons gezicht. Onze gezichten laten iets zien van de hemelse glans van de Heer. Want wij veranderen in nieuwe mensen, wij gaan steeds meer lijken op onze hemelse Heer.” (2 Kor. 3:13, 18).
Is het niet daartoe dat paus Franciscus ons oproept in De vreugde van het evangelie? Geeft hij niet het voorbeeld in de manier waarop hij naar de mensen gaat? In een homilie die paus Benedictus XVI hield voor de bisschopsconferentie van Latijns-Amerika, zei hij: “De kerk groeit niet door proberen te bekeren, maar door aantrekking” (Aparecida, 2007). Tenminste één van zijn toehoorders zal dit zeer graag hebben gehoord.