Een bont gezelschap rond de tafel. Jezus en zijn leerlingen. Iedereen heeft eigen bedenkingen en emoties. De kunstenaar Koen Meens SJ noemde het een ‘Paasgroep’. In deze video gaan de figuren met elkaar in dialoog.
De kunstenaar, Koen Meens SJ (1944-2008), noemde de hier getoonde beeldjes een ‘Paasgroep’. Ze stellen Jezus voor en zijn twaalf apostelen. Uitgaande van de houding van elk, heeft Dries van den Akker SJ geprobeerd bij iedere leerling een citaat te vinden uit het Nieuwe Testament.
Bartolomeus (l.): ‘Híj de Messias!? Kan er uit Nazareth iets goeds komen?’
Filippus (r.): ‘Oké, oké. Ga dan zelf kijken.’
De linker figuur wijst met een enorme hand over de schouders van alle andere leerlingen heen naar Jezus, helemaal rechts. De rechter figuur houdt zijn handen afwerend vooruit. Ik zie in hen Nathanaël, van wie men aanneemt dat hij dezelfde is als Bartolomeus en zijn vriend Filippus. Deze komt Nathanaël zeggen (Joh. 1:45-46):
Degene over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten, Hem hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.
Daarop antwoordt Nathanaël:
Uit Nazaret, kan daar iets goeds vandaan komen?
Waarop Filippus zegt:
Ga dan kijken.
Simon de IJveraar (l.): ‘Zeventig maal zeven maal vergeven? Wie heeft zo veel geloof in huis?’
Matteus (r.): ‘Hij zegt dat je de liefde niet kunt verdienen met prestaties. Je hoeft alleen maar je hand op te houden.’
De linker figuur is in zichzelf gekeerd; de rechter houdt beide lege handen op. Deze laatste zou Matteüs kunnen zijn, de vroegere belastingophaler. Die was gewend zijn hand op te houden. Zijn volksgenoten konden hem niet luchten of zien, want hij vroeg te veel en liet zich beschermen door de gehate Romeinse bezetters. Als Jezus langs hem loopt zíet Hij hem en nodigt hem uit te volgen (Mt. 9:9-10). Wat moet er in die blik en de stem van Jezus dan gelegen hebben?
Onder Jezus’ leerlingen bevond zich ook een voormalig guerrillastrijder, Simon, bijgenaamd ‘de zeloot’, de ijveraar. Hoe zouden die twee, Matteüs die samenwerkte met de bezetter, en Simon die de bezetter naar het leven stond, met elkaar omgegaan zijn? Ik zie dus in de linker figuur Simon en pas op hem de woorden toe die Jezus zegt over vergeving. Matteüs vertelt in zijn evangelie (Mt. 18:21-22):
Toen kwam Petrus naar Hem toe en sprak: ‘Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?’ Jezus antwoordde hem: ‘Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal…’
Lucas vertelt in zíjn evangelie (Lc. 17:4-5):
‘Al misdoet uw broeder zevenmaal per dag tegen u, maar zevenmaal ook wendt hij zich tot u met de woorden: Het spijt me, dan moet ge hem vergeven.’ De apostelen zeiden nu tot de Heer: ‘Geef ons meer geloof.’
Johannes (l.): ‘Stel je voor. Straks wordt Hij koning van de Joden. En dan zit ik aan zijn rechterzij…’
Jacobus (r.): ‘…Nee, ik ben de oudste: ik zit rechts en jij links.’
Het derde groepje heeft iets samenzweerderigs. Ik zie in hen de gebroeders Jakobus en Johannes. Johannes was de jongste van de twaalf. In zijn evangelie vertelt Marcus (Mc. 10:35-37):
Toen kwamen de zonen van Zebedeus, Jakobus en Johannes, naar Hem toe en zeiden: ‘Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.’ Hij antwoordde hun: ‘Wat wil je dan dat Ik voor jullie doe?’ Zij zeiden Hem: ‘Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand mag zitten.’
Waar Jezus bij herhaling opriep tot dienstbaarheid, geloofden zij dat Hij ooit koning zou zijn, en zij droomden voor zichzelf grote dromen. Ik stel mij voor hoe die twee dat tevoren samen hebben bekonkeld.
Jacobus Alfeus (l.): ’Ik ben zijn neef. Zijn broers en zussen denken dat Hij zijn verstand is kwijt geraakt.’
Andreas (r.): ’Mensenvissers ging Hij van ons maken, maar we staan mooi met lege handen.’
De linker figuur van het vierde groepje lijkt in gepeins verzonken. Ik zie in hem de andere Jacobus onder Jezus’ leerlingen, Jacobus Alfeus. Volgens de traditie was hij een neef of achterneef van Jezus. Hij kende dus de familieverhalen. Marcus vertelt (Mc. 3:20-21):
[Jezus] ging naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten. Toen zijn verwanten dit hoorden, trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.
De rechter figuur staat weer met lege handen. Misschien is hij Andreas. In het evangelie volgens Johannes (Joh. 6:8-9) wordt verteld dat hij in verlegenheid was, toen er maar vijf broden waren, waarmee meer dan vijfduizend mensen gevoed moesten worden. Realistisch type. Toen Jezus hem bij zijn vissersboot vandaan riep, zei Hij (Mt. 4:19):
Ik zal mensenvissers van jullie maken.
Daar was tot dan toe niet veel van terecht gekomen.
Judas Thaddeus (l.): ‘Hoe komt het toch dat er telkens weer mensen zijn die hun eigenzinnigheid belangrijker vinden dan de liefde?’
Judas Iskariot (m.): ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’
Simon Petrus (r.): ‘Toen die haan kraaide, had ik al drie keer gezegd dat Ik hem niet kende. Heer, wees mij zondaar genadig.’
De vijfde groep bestaat uit drie leerlingen. De middelste staat en maakt de meest pathetische indruk. Ik zie in hem Judas, die Jezus verried voor dertig zilverstukken. Hij krijgt spijt, brengt het geld terug en wil zijn daad ongedaan maken. Als de priesters het geld niet willen terugnemen, gooit hij het hun voor de voeten (Mt. 27:3-5). Zou hij toen niet Psalm 22 gebeden:
Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?
Straks zal Jezus aan het kruis, stervend voor de zonden van de mensen – dus ook voor die van Judas! – diezelfde psalm bidden… (Mt. 27:46)
Links van hem – voor ons rechts – zit een leerling gehurkt met de handen gekruist op de borst. Van spijt en berouw? Dan zou het de leerling kunnen zijn die Jezus ‘Petrus’, mijn ‘fundament’ noemde… Als Jezus gearresteerd is, vertelt Matteüs (Mt. 26:69-75):
Intussen zat Petrus op de open binnenplaats. Hier trad een dienstmeisje op hem toe en zei: ‘Jij was ook bij Jezus de Galileeër?’ Maar hij ontkende het waar allen bij waren en zei: ‘Ik weet niet wat je bedoelt.’ Hierna ging hij naar het poortgebouw, maar een ander dienstmeisje merkte hem op en zei tot de aanwezigen: ‘Die daar was bij Jezus de Nazareeër!’ Hij ontkende opnieuw met een eed: ‘Ik ken die mens niet.’ Even daarna kwamen de omstanders dichterbij en zeiden tot Petrus: ‘Waarachtig, jij bent er ook een van! Het is duidelijk aan je spraak te horen.’ Toen begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die mens niet.’ Onmiddellijk daarop kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich het woord van Jezus die gezegd had: ‘Voor het kraaien van de haan, zult ge Mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.
Links zit de andere Judas, bijgenaamd Thaddeus. Hij is in gepeins verzonken. Van hem is in het Nieuwe Testament een korte brief van één hoofdstuk bewaard gebleven. De woorden die hij hier uitspreekt, zijn ontleend aan die brief.
Thomas (l.): ‘Heer, waar gaat U heen?’
Jezus (r.): ‘Volg Mij, en je zult léven.’
We houden nog één leerling over, Thomas. Johannes vertelt dat Jezus aan het Laatste Avondmaal zei (Joh. 14:4-6):
‘Jullie weten waar Ik heen ga, en ook de weg daarheen is jullie bekend.’ Thomas zei tot Hem: ‘Heer, wij weten niet waar U heengaat…’
Bij die gelegenheid zei Jezus:
Ik ben de weg, de waarheid en het leven